ECLI:NL:RBROT:2025:9106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
C/10/701683 / KG ZA 25-605
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot alimentatie en echtscheiding

In deze zaak, die op 25 juli 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiseres] vordert tot lijfsdwang van [gedaagde] in verband met de uitvoering van een echtscheidingsbeschikking. De partijen zijn ex-echtgenoten en hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft eerder bepaald dat [gedaagde] € 250,00 per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen. [Eiseres] stelt dat [gedaagde] in gebreke blijft en vordert lijfsdwang om hem te dwingen tot betaling van achterstallige alimentatie en de bruidsschat van € 5.000,-. De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen, omdat [eiseres] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat lijfsdwang de enige mogelijkheid is om [gedaagde] tot betaling te bewegen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eerdere echtscheidingsbeschikking, waarin de alimentatie en de verdeling van de activa zijn vastgesteld, moet worden gerespecteerd. De rechtbank wijst erop dat de afstemmingsregel van toepassing is, wat betekent dat de voorzieningenrechter zich moet houden aan de beslissingen van de bodemrechter, tenzij er sprake is van een kennelijke misslag.

In reconventie heeft [gedaagde] verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking, maar ook deze vordering is afgewezen. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] niet voldoende onderbouwd heeft waarom de eerdere beslissingen onjuist zouden zijn. De rechtbank benadrukt dat de alimentatie en de waarde van de activa zijn vastgesteld in de echtscheidingsprocedure en dat [gedaagde] geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een heroverweging rechtvaardigen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/701683 / KG ZA 25-605
Vonnis in kort geding van 25 juli 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 juli 2025,
  • producties 1 tot en met 12 van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie;
  • producties 1 tot en met 3 van [gedaagde] ;
  • de spreekaantekeningen van mr. Vriesde.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2025 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. De rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft bij beschikking van [datum] 2025 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats 1] ; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2023 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 20 februari 2024 is bepaald dat [gedaagde] € 250,00 per kind per maand aan kinderalimentatie aan [eiseres] moet betalen.
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking van [datum] 2025 heeft de rechtbank onder meer het volgende bepaald:
“4.32 (..) De vrouw heeft de waarde van de activa van de onderneming geschat op € 100.000 en de waarde van de Mercedes Benz Vito op € 10.000. De rechtbank overweegt dat de man geen jaarstukken van zijn onderneming heeft overgelegd waarmee deze waarde genoegzaam wordt betwist. De rechtbank oordeelt dat het op de weg van de man had gelegen om met stukken te onderbouwen wat de waarde van de activa van zijn onderneming is op de peildatum van 23 december 2024.
4.34.
De rechtbank zal de activa van de onderneming aan de man toedelen, omdat partijen het daarover eens zijn. De rechtbank zal, bij gebrek aan nadere stellingen, de activa van de eenmanszaak waarderen op € 100.000 en de waarde van de Mercedes Benz Vito op € 10.000. Daaruit volgt dat de man de helft van deze waardes aan de vrouw moet betalen, te weten een bedrag van € 55.000.
4.43 (..)
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in [land] in de beperkte gemeenschap van goederen van partijen is gevallen. Dit staat vast nu beide partijen dit hebben erkend. De man heeft zijn stelling dat hij de woning met instemming van de vrouw heeft geschonken aan zijn moeder niet voldoende onderbouwd gelet op de betwisting van de vrouw. Dit is ook niet komen vast te staan uit het verhandelde ter zitting. En de man heeft ook geen nader bewijs van deze stelling aangeboden. Dit betekent dat de woning dient te worden verdeeld. De rechtbank zal als wijze van verdeling van de woning bepalen, dat de woning aan de man wordt toegedeeld onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de vrouw te vergoeden. Omdat de man de waarde van € 145.000 betwist, zal de woning moeten worden getaxeerd door een plaatselijke makelaar. Beide partijen dienen daartoe opdracht te geven.

5.De beslissing

5.3
bepaalt dat de man met ingang van de dag van de beschikking een bedrag van € 266 per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
5.4
beslist dat de man deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.5
gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning in [land] ( [adres] ):
  • bepaalt dat partijen gezamenlijk opdracht geven aan een makelaar/ taxateur in [land] om de woning te taxeren;
  • bepaalt dat de woning (vervolgens) aan de man zal worden toegedeeld onder de verplichting om de helft van de taxatiewaarde aan de vrouw te vergoeden;
5.6
stelt voor het overige de verdeling vast als volgt:
b) ten aanzien van de activa van de eenmanszaak van de man:

deelt de activa van de eenmanszaak van de man toe, waaronder de Mercedes Benz Vito met [kenteken] , de andere bedrijfsauto, de taxivergunning, de PC, de GSM en de goodwill, onder de verplichting een bedrag van € 55.000 aan de vrouw te betalen;
5.7
veroordeelt de man om aan de vrouw binnen twee weken na betekening van deze beschikking een bedrag te betalen van € 5.000;
5.8
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;(...)”
2.5.
De echtscheidingsbeschikking is op 26 mei 2025 aan [gedaagde] betekend waarbij een bevel tot betaling van de bruidsschat van € 5.000,- is gedaan.
2.6.
Het LBIO heeft de inning van de kinderalimentatie per 30 juli 2024 overgenomen. Het LBIO heeft beslag gelegd op de taxi-auto van [gedaagde] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot lijfsdwang van [gedaagde] , voor een periode van een week, een kwartaal, een half jaar en twee maanden, voor de medewerking aan de overdracht van de woning in [land] en het Taxibedrijf in [plaats 2] , het betalen van de achterstallige alimentatie en de bruidsschat, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van [datum] 2025 voor de duur van de hoger beroepstermijn en, in geval van het instellen van hoger beroep, gedurende die procedure, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Op grond van artikel 585 Rv kan de rechter op verlangen van een schuldeiser de tenuitvoerlegging van lijfsdwang van een beschikking toestaan. Gelet op het vrijheidsbenemende karakter van lijfsdwang wordt een beschikking slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (artikel 587 Rv). Uitvoerbaarheid bij lijfsdwang wordt niet uitgesproken als de schuldenaar buiten staat is om aan zijn verplichting te voldoen (artikel 588 Rv). De toepassing van lijfsdwang in kort geding vereist een spoedeisend belang.
5.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] voornemens is om voor langere tijd in het buitenland te gaan wonen en werken. Volgens [eiseres] is het toepassen van lijfsdwang daarom de laatste mogelijkheid om [gedaagde] tot betaling te bewegen voordat hij naar het buitenland vertrekt. Met deze stelling heeft [eiseres] het spoedeisend belang voldoende aannemelijk gemaakt.
5.3.
De voorzieningenrechter wijst de vordering in conventie af. Hiertoe is het volgende redengevend.
5.4.
Nog afgezien van de vraag of lijfsdwang een passende veroordeling is als prikkel tot nakoming voor de overdracht van de woning in [land] en het taxibedrijf in Nederland, is ten aanzien van deze twee bestanddelen van de (inmiddels ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap anders beslist in de echtscheidingsbeschikking. Op grond van de afstemmingsregel moet de voorzieningenrechter haar oordeel op het oordeel van de bodemrechter afstemmen, ongeacht of die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Van dit oordeel kan de voorzieningenrechter slechts afwijken indien de beslissing van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust of indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, wanneer hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
5.5.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de woning in [land] moet worden getaxeerd, dat de woning aan [gedaagde] wordt toebedeeld en dat hij de helft van de taxatiewaarde aan [eiseres] moet vergoeden. Ten aanzien van het taxibedrijf is beslist dat dat [gedaagde] een bedrag van € 55.000,- aan [eiseres] moet betalen. In deze procedure stelt [eiseres] dat zij zowel de woning als het taxibedrijf aan haar toebedeeld wil krijgen. Vooropgesteld zij dat zij geen grondslag voor die toedeling stelt. Anders geformuleerd maakt zij niet duidelijk waarom, in de zin van op welke grond, het niet betalen van de hiervoor bedoelde geldvorderingen ertoe kan leiden dat de woning en het bedrijf aan haar toebedeeld worden. Zij stelt ook niet dat zij van plan is om die toedeling alsnog in hoger beroep te vorderen. [eiseres] heeft evenmin gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de beschikking berust op een misslag of dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in 5.4. Op grond van de afstemmingsregel en het ontbreken van gronden om daarvan af te wijken, is de vordering van [eiseres] ten aanzien van deze twee punten dus niet toewijsbaar.
5.6.
Volgens [eiseres] bedraagt de achterstand in de betaling van kinderalimentatie
€ 3.912,42. [gedaagde] betwist dat er een achterstand is en legt betalingsbewijzen over van de betalingen aan [eiseres] . [gedaagde] stelt dat veel betalingen ten onrechte niet zijn opgenomen in het overzicht van het LBIO. [eiseres] stelt hier tegenover dat een deel van de betalingen geen kinderalimentatie is, maar dat deze bedragen ten behoeve van de inrichting van de kinderkamers zijn betaald. [gedaagde] betwist deze afspraak. Gelet op deze betwisting heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er op dit moment een (grote) achterstand is. Uit een vergelijking van de overzichten van het LBIO en de betaalbewijzen van [gedaagde] blijkt immers dat [gedaagde] € 3.705,- aan [eiseres] heeft betaald. Dit betekent dat op dit moment sprake is van een achterstand van € 207,42. Deze geringe achterstand rechtvaardigt geen toepassing van lijfsdwang.
5.7.
[gedaagde] erkent dat hij de € 5.000,00 voor de bruidsschat nog niet heeft betaald. [eiseres] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het toepassen van lijfsdwang de laatste mogelijkheid is om [gedaagde] tot betaling te bewegen. Het LBIO heeft in opdracht van [eiseres] beslag laten leggen op de taxi-auto van [gedaagde] . Dit beslag kan executoriaal vervolgd worden. Bovendien heeft [eiseres] niet inzichtelijk gemaakt welke concrete stappen zijn ondernomen om het bedrag te innen. Een belangenafweging valt dan ook in het nadeel van [eiseres] uit.
5.8.
De gevorderde lijfsdwang wordt op grond van wat hiervoor is overwogen afgewezen ten aanzien van alle in de vordering genoemde posten.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Het uitgangspunt in een executiegeschil is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van een aangewend of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Wanneer de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak niet is gemotiveerd, kan een belangenafweging tot een ander oordeel leiden.
6.2.
[gedaagde] stelt dat de kinderalimentatie die in de echtscheidingsbeschikking is bepaald, niet aan de wettelijke maatstaven voldoet, omdat de behoefte van de kinderen niet is berekend en omdat de draagkracht van [eiseres] is verhoogd, omdat zij inmiddels een onderneming drijft. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de waarde van zijn onderneming een stuk lager is dan in de echtscheidingsbeschikking is vastgesteld.
6.3.
De vordering in reconventie wordt afgewezen. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
6.4.
[gedaagde] heeft de grondslag van zijn vordering, ook na vragen van de voorzieningenrechter ter zitting, niet onderbouwd. Volgens [gedaagde] zijn er fouten gemaakt in de echtscheidingsprocedure, maar, nog afgezien van het feit dat dit niet gesteld is, zijn dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen evidente, in het oog springende, kennelijke misslagen. Dat de waarde van de onderneming volgens [gedaagde] te hoog is vastgesteld en hij ter onderbouwing van dit standpunt een verklaring van een administrateur en belastingadviseur overlegt, maakt van die vaststelling nog geen kennelijke misslag. Uit r.o. 4.32 van de echtscheidingsbeschikking blijkt dat [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd in de echtscheidingsprocedure en hij de door [eiseres] geschatte waarde van
€ 100.000,- daardoor onvoldoende heeft betwist. Op grond van de afstemmingsregel moet daarom van die waarde worden uitgegaan. De overgelegde verklaring maakt dit niet anders. Uit deze verklaring is immers niet op te maken op basis van welke stukken de waarde van de onderneming is bepaald en er wordt bovendien gesproken over “
eventueel aangevuld met correcties voor stille reserves of schulden indien relevant”.Wat [gedaagde] eigenlijk betoogt, is dat de beslissing in hoger beroep anders zal zijn dan de beslissing in de echtscheidingsbeschikking. De voorzieningenrechter kan en mag echter niet vooruitlopen op de uitkomst van een eventueel hoger beroep vanwege het prognoseverbod.
6.5.
Voor wat betreft de kinderalimentatie geldt de afstemmingsregel. Dat de berekening van de kinderalimentatie volgens [gedaagde] niet klopt, moet hij in hoger beroep aan de orde stellen. [gedaagde] heeft ook op dit punt niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een kennelijke misslag. Bovendien betekent een net gestarte onderneming nog niet direct dat [eiseres] ook meer draagkracht heeft – wat dan blijkbaar als nieuw feit zou moeten worden aangemerkt – dan waar in de echtscheidingsprocedure vanuit is gegaan.
6.6.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Dat onherstelbare schade voor [gedaagde] dreigt indien [eiseres] in afwachting van het hoger beroep tot executie overgaat, is immers niet onderbouwd. Gezien al het voorgaande wordt de vordering in reconventie afgewezen.

7.In conventie en in reconventie

7.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten en gelet hierop worden de proceskosten tussen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
compenseert de kosten in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
8.3.
wijst de vorderingen af,
8.4.
compenseert de kosten in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.3608/2009