Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. Verzoekster is in 2024 met haar dochter van 16 jaar naar Nederland gekomen. Zij woonden in Haarlem en huurden daar een woning in onderhuur. De eigenaar heeft hen begin 2025 opgedragen om de woning te verlaten. Verzoekster en haar dochter verblijven sinds april 2025 bij familie in Rotterdam en hebben op dit moment geen vaste verblijfplaats.
5. Verzoekster heeft op 1 mei 2025 een urgentieverklaring aangevraagd op de urgentiegrond ‘onbewoonbaarheid’, omdat de keuken van haar woning in Haarlem in 2023 door een brand is verwoest. Toen verzoekster de woning betrok, had de onderverhuurder toegezegd dat de keuken gerenoveerd zou worden, maar dat is nooit gebeurd. Omdat het verzoekster niet lukt om een woning te bemachtigen, heeft zij op 2 juni 2025 een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang.
Waar gaat het in deze zaken om?
6. Het college heeft beide aanvragen afgewezen. Volgens het college voldoet verzoekster niet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang, omdat zij in staat wordt geacht om zich op eigen kracht, met de gebruikelijke voorzieningen en met hulp van haar netwerk te handhaven in de samenleving. Daarnaast stelt het college dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, omdat geen van de urgentiegronden op haar van toepassing is. Ook is er volgens het college geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Verzoekster is het niet eens met deze besluiten. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat (1) zij en haar dochter worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang, en (2) zij wordt behandeld alsof zij in het bezit is van een urgentieverklaring.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af
7. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot deze afwijzing is gekomen en welke gevolgen dat heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
8. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
9. Verzoekster en haar dochter hebben geen eigen woonruimte en verblijven tijdelijk bij familie. Het is niet duidelijk hoelang ze daar nog kunnen verblijven. Verzoeksters dochter zou in Haarlem een opleiding volgen, maar doordat verzoekster en haar dochter niet meer in de woning in Haarlem kunnen verblijven, en niet bekend is waar zij bestendige huisvesting zullen gaan vinden, is niet duidelijk of de dochter van verzoekster de opleiding kan gaan volgen. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster en haar dochter daar graag snel duidelijkheid over willen krijgen, ook omdat het nieuwe schooljaar in september begint. De verzoeken zullen daarom inhoudelijk worden beoordeeld.
Waarom worden de verzoeken afgewezen?
10. Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.
11. Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijks leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang dan ook gekoppeld aan een hulptraject.
12. Gelet op de hulpvraag van verzoekster moet beoordeeld worden of haar huisvestingsprobleem wordt veroorzaakt doordat zij zich niet kan handhaven in de samenleving.
13. Uit het intakegesprek dat met verzoekster is gevoerd, komt naar voren dat zij uitsluitend een huisvestingsprobleem heeft. Verzoekster heeft op Aruba altijd gewerkt, had ook in Nederland werk, heeft geen schulden en heeft zelfstandig de kamer in Haarlem, een zorgverzekering en een briefadres in Rotterdam geregeld. Verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit, zodat zij kan werken, een uitkering kan aanvragen en een beroep kan doen op bepaalde toeslagen. Met die financiële middelen zou zij in haar levensonderhoud kunnen voorzien en woonruimte kunnen huren. Voor eventuele praktische problemen kan verzoekster hulp krijgen van instanties zoals Vraagwijzer. Hier is geen speciaal hulptraject voor nodig. Verzoekster zou zich dus met hulp van familie en instanties kunnen redden in de samenleving. Zij heeft geen andere problematiek dan het huisvestingsprobleem, waarvoor maatschappelijke opvang niet is bedoeld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Er is in de regio Rotterdam schaarste aan sociale huurwoningen en er zijn veel mensen die met spoed op zoek zijn naar een (andere) woning. Die mensen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Met een urgentieverklaring heeft iemand voorrang boven andere woningzoekenden. Dat betekent dat iemand met een urgentieverklaring meer kans maakt op een bepaald type woning dan andere woningzoekenden, mits de woning aan de voorwaarden van de urgentieverklaring voldoet. Omdat woningen schaars zijn, zijn de voorwaarden voor een urgentieverklaring streng: als een woningzoekende voorrang krijgt, betekent dat immers dat anderen langer moeten wachten. De voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring in de regio Rotterdam staan in de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2024 (Verordening).
15. De urgentiegrond van ‘onbewoonbaarheid’ doet zich kort gezegd voor als iemand op heel korte termijn zal moeten verhuizen omdat de woning waarin diegene rechtmatig woont, onbewoonbaar is geworden en dit niet redelijkerwijs binnen drie maanden hersteld kan worden. In dat geval zal die persoon namelijk niet snel terug kunnen keren naar de eigen woning en is vervangende woonruimte noodzakelijk. Verzoekster heeft de door haar ondergehuurde woning in Haarlem echter niet moeten verlaten omdat deze onbewoonbaar was geworden - de brand die de keuken verwoestte vond namelijk al in 2023 plaats -, maar omdat zij deze niet rechtmatig bewoonde en de eigenaar haar had opgedragen om de woning te verlaten. Verzoekster voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor deze urgentiegrond. Gelet op wat verzoekster heeft aangevoerd, heeft het college vooralsnog geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
16. Verzoekster heeft verder nog een beroep gedaan op artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Bij alle maatregelen die betrekking hebben op kinderen, moeten hun belangen worden betrokken. Het college heeft blijkens de rapportages die zich in de dossiers bevinden, bij de afwijzing van de aanvragen betrokken dat verzoeksters dochter op dit moment onderdak heeft, dat verzoekster samen met de leerplichtambtenaar op zoek is naar een geschikte school voor haar dochter en er op dit moment nog geen zorgen zijn over het welzijn van verzoeksters dochter. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het college zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het belang van de dochter van verzoekster.