In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een inwoner van Rotterdam, had een gebiedsverbod van drie maanden opgelegd gekregen door de burgemeester. Dit verbod was gebaseerd op de veronderstelling dat de verzoeker deel uitmaakt van een drillrapgroep, KD3, die betrokken is bij ernstige overlast en geweldsincidenten in het centrum van Rotterdam. De burgemeester had het algemeen belang, namelijk de openbare orde, zwaarder laten wegen dan het belang van de verzoeker om zich vrij te bewegen.
De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het gebiedsverbod en vroeg de voorzieningenrechter om dit verbod te schorsen. Tijdens de zitting op 17 juli 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij de gemachtigde van de verzoeker en de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was bij de verzoeker, aangezien zijn woning binnen het gebied ligt waarvoor het verbod geldt.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen, gezien de ernst van de overlast en de betrokkenheid van de verzoeker bij eerdere incidenten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het verzoek om schorsing van het gebiedsverbod is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de verzoeker nog steeds zijn school, huisarts en tandarts kan bezoeken, ondanks het opgelegde verbod. De uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, in aanwezigheid van griffier E.C. Petrusma.