ECLI:NL:RBROT:2025:9239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
C/10/703036 / HA RK 25-671
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker in strafzaak tegen hem afgewezen

Op 29 juli 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die preventief gedetineerd is. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters E. IJspeerd, W.J. de Veld en L. den Teuling in de strafzaak tegen verzoeker, die het parketnummer 10/026016-24 heeft. De wrakingskamer verklaarde het verzoek deels niet-ontvankelijk en wees het overige verzoek af. De gronden die door verzoeker werden aangevoerd, waren deels te laat ingediend en betroffen voornamelijk procesbeslissingen van de rechters, die niet als grond voor wraking konden dienen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters niet vooringenomen waren en dat hun beslissingen geen blijk gaven van partijdigheid. De opmerkingen van de voorzitter tijdens de zitting werden gezien als onderdeel van een kritische ondervraging en niet als een aanwijzing voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaak- en rekestnummer: C/10/703036 / HA RK 25-671
Beslissing van 29 juli 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. S.A. Chedie,
strekkende tot wraking van
mrs. E. IJspeerd, W.J. de Veld en L. den Teuling,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10/026016-24. Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 7 juli 2025, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 14 juli 2025.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 24 juli 2025 zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • mrs. IJspeerd en De Veld; en
  • mr. I. Barendregt, officier van justitie.
Mr. Den Teuling heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te kunnen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft – samengevat weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de openbare terechtzitting hebben de rechters een wijziging van de tenlastelegging tegen verzoeker toegestaan, in die zin dat de aan verzoeker tenlastegelegde pleegperiode is gewijzigd. Die wijziging volgde op een verklaring van verzoeker over een periode buiten de hem aanvankelijk tenlastegelegde pleegperiode en de opmerking van de voorzitter van de meervoudige strafkamer dat: “
je ook zou kunnen denken dat de broers hebben gedacht er niet helemaal onderuit te kunnen, dus hebben besloten te verklaren over een periode die hen niet ten laste is gelegd”. De advocaat van verzoeker heeft de rechters verzocht om die verklaring van de verdachte, verzoeker, uit te sluiten van het bewijs vanwege een ernstige schending van artikel 6 EVRM en om direct op dat verzoek te beslissen. De rechters hebben het verzoek om direct op het verzoek om bewijsuitsluiting te beslissen, afgewezen. Volgens verzoeker hebben de rechters hem hiermee het recht op een eerlijk proces ontnomen. Van verzoeker kan niet worden verlangd af te wachten hoe de rechters in hun vonnis zullen beslissen op het verzoek tot uitsluiting van zijn verklaring. Volgens verzoeker heeft de voorzitter van de meervoudige strafkamer met haar hiervoor geciteerde opmerking bovendien een “voorzetje” gegeven voor een wijziging van de tenlastelegging en hebben de officieren van justitie die voorzet vervolgens “ingekopt”. De rechters hebben met dit alles, in samenhang bezien, de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid tegenover verzoeker gewekt.
2.2.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben schriftelijk en ter zitting van de wrakingskamer op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat zij of hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De beslissing om niet meteen te besluiten op het verzoek om uitsluiting voor het bewijs van de verklaring van verzoeker is een procesbeslissing. Hetzelfde geldt voor de beslissing om de gevorderde wijziging van de tenlastelegging toe te staan. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van een dergelijke (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in het geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. De wrakingskamer ziet in de opmerking van de voorzitter van de meervoudige kamer geen zogenaamd één-tweetje tussen de rechters en de officieren van justitie. Het betreft een opmerking die deel uitmaakt van een kritische ondervraging, met het kennelijke doel om te bezien of verzoeker en/of zijn vader en broer, van wie de strafzaak tegelijkertijd werd behandeld met de zaak tegen verzoeker, daarop zouden willen reageren. Dat is ook gebeurd; verzoeker heeft in reactie op de opmerking van de voorzitter naar voren gebracht dat hij hetzelfde had verklaard als de periode op de tenlastelegging ruimer was geweest. Zo’n kritische ondervraging is toegestaan en levert geen grond voor wraking op. De motivering van de beslissing van de rechters om niet meteen op het verzoek om bewijsuitsluiting te beslissen, geeft ook geen blijk van enige vooringenomenheid tegenover verzoeker. De rechters hebben op geen enkele wijze een voorschot genomen op de door hen op het verzoek te geven beslissing. Sterker nog, zij hebben verzoeker medegedeeld dat de rechtbank nog geen oordeel heeft over het verzoek en dat het verzoek nog door de raadsman kan worden herhaald en nader toegelicht bij pleidooi. Er is in ieder geval geen sprake van een situatie waarin de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters.
3.5.
De beslissing van de rechters om de door de officieren van justitie gevorderde wijziging van de tenlastelegging toe te staan, is genomen nadat verzoekers advocaat (net zoals de advocaten van de andere verdachten) op de vordering kon(den) reageren. De advocaat van verzoeker heeft toen kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen wijziging van de tenlastelegging. Onder deze omstandigheden behoefde deze beslissing van de rechters geen nadere toelichting, laat staan dat deze beslissing van vooringenomenheid zou getuigen.
3.6.
Het verzoek tot wraking wordt in zoverre afgewezen.
3.7.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker nog de volgende gronden aan zijn verzoek toegevoegd:
Nadat de slachtofferverklaring was voorgelezen, werd door (één van) de rechters gereageerd met de woorden “indrukwekkend” en “goed gedaan”. Dat zou een waardeoordeel kunnen zijn.
Toen verzoeker vervolgens om een reactie werd gevraagd en verzoeker aan het begin van zijn reactie zei dat hij op elke zin zou kunnen reageren, werd hij door één van de rechters onderbroken met de opmerking “nee, dat hoeft niet”. Verzoeker voelde zich daardoor beperkt in zijn vrijheid en het recht om open te verklaren.
3.8.
De wet schrijft voor dat alle omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een wrakingsverzoek tegelijk worden aangevoerd, onder meer om onnodige vertraging te voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval waren de door verzoeker aangevoerde nadere gronden hem al vóór indiening van het verzoek bekend. Verzoeker heeft deze nadere gronden dan ook te laat aangevoerd en daarom wordt zijn wrakingsverzoek in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk voor zover dat verzoek is gebaseerd op de in 3.7 vermelde gronden;
4.2.
wijst het wrakingsverzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B. van Velzen, voorzitter, mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en mr. G.C. Bos, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.