ECLI:NL:RBROT:2025:9243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
10-104661-25 en TUL VV 02-015759-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van 77-jarige verdachte voor het vervoer van cocaïne met gevangenisstraf en proeftijd verlenging

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 77-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ruim 49 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 1948 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere. Tijdens de zitting op 16 juli 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van vier jaar eiste. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit door de verdachte was bekend en zonder nadere motivering bewezen kon worden verklaard. De verdachte had op 4 april 2025 in Ridderkerk opzettelijk 49.553 gram cocaïne vervoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, en verlengde de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met een jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hoge leeftijd en gezondheidsproblemen, en besloot tot een lagere onvoorwaardelijke straf dan geëist. De verdachte werd ook verplicht zich te melden bij de reclassering en medewerking te verlenen aan toezicht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-104661-25
Parketnummer vordering TUL VV: 02-015759-24
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [naam PI] ,
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.P.H. van Drunen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 02-015759-24.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 april 2025 te Ridderkerk,
opzettelijk heeft vervoerd,
49553 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ruim 49 kilo cocaïne, een aanzienlijke hoeveelheid, vervoerd in zijn auto. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en die schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door het vervoeren van drugs wordt de handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. De verdachte kan als vervoerder van de harddrugs medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte nog maar kort geleden, in oktober 2024, is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en nog in de proeftijd liep van die veroordeling.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 juli 2025. Ook hierop heeft de rechtbank acht geslagen. Dit rapport houdt het volgende in.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag tot gemiddeld. Het sociale netwerk en mogelijk de houding van de verdachte worden als risicofactoren aangemerkt, omdat hij vanwege ‘het verraden van iemand’ (wat betrekking heeft op het strafbare feit waarvoor de verdachte in 2024 is veroordeeld) onder druk het onderhavige feit zou hebben gepleegd. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat de verdachte mogelijk nog contacten heeft in het criminele milieu. De voornaamste beschermende factor is dat Stichting Exodus de verdachte zou kunnen begeleiden op ambulante basis. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies in forensisch kader de risico’s te beperken of gedragsverandering te bewerkstelligen. Zij adviseren dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft primair verzocht om maatwerk te leveren en een eventuele gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en te combineren met een forse taakstraf, gelet op de hoge leeftijd en slechte gezondheid van de verdachte. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte in oktober 2024 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en in de proeftijd van die veroordeling liep. De rechtbank gaat wel mee in het subsidiaire verzoek van de verdediging om het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf te beperken. De verdachte is thans 77 jaar oud en het gaat niet goed met zijn gezondheid. Hij heeft twee herseninfarcten gehad en heeft diabetes type II. De verdachte is tijdens zijn voorarrest een week opgenomen geweest in het ziekenhuis en moet elke dag langs de medische dienst. Hij zit momenteel in een rolstoel omdat zijn benen zijn gedotterd en vanwege een infectie. De rechtbank houdt in sterke mate rekening met deze persoonlijke omstandigheden en legt om die redenen een lagere gevangenisstraf op dan geëist.
De rechtbank heeft gezien dat de reclassering negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het opleggen van bijzondere voorwaarden, maar kan uit het rapport niet goed opmaken op grond waarvan (precies) de reclassering tot die conclusie is gekomen. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte aangegeven dat hij hulp nodig heeft. Hij stelt dat hij onder druk dit feit heeft gepleegd en gelet op zijn verleden de politie niet wilde bellen. De verdachte zou het fijn vinden als hij bij de reclassering kan aankloppen als een soortgelijke situatie zich opnieuw zou voordoen. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte hiermee geholpen wordt, op een manier die de reclassering geschikt en passend acht, omdat op die manier de kans op recidive wordt verkleind. Ook om die reden legt de rechtbank een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 2 oktober 2024 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdachte ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 17 oktober 2024.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden toegewezen. De verdachte was een gewaarschuwd mens en er zijn verder geen bijzondere omstandigheden die tot een afwijzing zouden moeten leiden.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen zij hiervoor in 7.4 heeft overwogen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte,
groot 18 (achttien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 2 oktober 2024 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. Bezemer en L.R. van Zaanen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 4 april 2025 te Ridderkerk,
opzettelijk
heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
49553 gram, in elk geval een (grote)hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.