ECLI:NL:RBROT:2025:9257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/5387
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan verzamelcentrum voor vervoer van ongeschikte runderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2025 uitspraak gedaan over een bestuurlijke boete die aan eiseres, een verzamelcentrum voor runderen, is opgelegd door de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De boete van € 6.000,- werd opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren, omdat eiseres runderen had aangeboden voor transport die niet geschikt waren om te worden vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA terecht hadden vastgesteld dat de runderen, op basis van hun gezondheidstoestand, niet in staat waren zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Eiseres voerde aan dat de runderen wel geschikt waren voor transport, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de overtredingen bewezen waren en dat de boete terecht was opgelegd, maar matigde het bedrag tot € 5.700,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en
[naam verweerder], verweerder,
(gemachtigde: mr. M.N. Versteegen),
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de bestuurlijke boete die verweerder met het besluit van 15 december 2023 (het boetebesluit) aan eiseres heeft opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren. Eiseres is het niet eens met die boete. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de boete.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat [naam verweerder] heeft bewezen dat eiseres de overtreding heeft gepleegd en dat deze overtreding haar kan worden verweten. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.
2.1.
Bij het boetebesluit heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 6.000,-. Met het bestreden besluit van 19 april 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[persoon A] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 30 december 2022 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA (het rapport). Daarin is verwezen naar de bevindingen van andere toezichthouders tijdens een exportcertificering bij eiseres op 4 november 2022. Deze bevindingen zien op twee runderen (met nummers [registratienummer 1] en [registratienummer 2] ) en zijn neergelegd in twee afzonderlijk opgestelde veterinaire verklaringen van 21 november 2022.
3.1.
In de veterinaire verklaring die ziet op het rund met nummer [registratienummer 1] staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Bevinding(en):
Op vrijdagmorgen 4 november 2022 waren wij aanwezig bij verzamelcentrum [naam eiseres] ten behoeve van keuring en exportcertificering van slachtrunderen naar België. Bij aanvang van de keuring ontvingen wij op kantoor van het bedrijf een lijst met identificatie- en registratienummers (I&R-nummers) van runderen, welke ons ter exportkeuring werden aangeboden. Dit overzichtsdocument wordt aangeboden als overzicht van runderen die ter exportkeuring aan de NVWA worden aangeboden (zie bijlage: overzicht diergegevens). Op deze lijst staan de runderen, welke het bedrijf voornemend is te exporteren. Ook ontvingen wij de paspoorten van de runderen, welke ons ter exportkeuring werden aangeboden. De paspoorten dienen de runderen tijdens het transport naar het buitenland te begeleiden, samen met andere vervoersdocumenten. Op de paspoorten staat het verzamelcentrum genoemd als exporterend UBN. Tevens ontvingen wij een lijst, waarop opmerkingen t.b.v. vervoerscondities van de dieren vermeld stonden (zie bijlage: lijst hoogrisicodieren met afwijkingen). Op deze lijst staat vermeld bij welke dieren er door het bedrijf bemerkingen geconstateerd zijn en welke bemerkingen dit betreft. (…)
Ten behoeve van de klepkeuring bevonden wij ons in de stal van het verzamelcentrum. Er werden daar ons runderen ter keuring aangeboden, ten behoeve van exportcertificering naar België. In de ons ter keuring aangeboden runderen bevond zich het rund met identificatie- en registratienummer (I&Rnummer) [registratienummer 1] . Het betrof een zwartbont, vrouwelijk rund, van het ras Holstein-Frisian, een melktypisch runderras. De identificatie van het rund is vastgesteld door middel van aflezen van de gele oormerken in beide oren van het betreffende rund (zie bijlage: [registratienummer 1] video). Wij zagen dat er een paspoort aanwezig was betreffende rund [registratienummer 1] , met daarop vermelding van het verzamelcentrum als exporterend UBN (zie bijlage: [registratienummer 1] paspoort). Wij zagen dat I&R-nummer [registratienummer 1] ook op het overzichtsdocument met diergegevens vermeld stond (zie bijlage: overzicht diergegevens). Dit overzichtsdocument wordt aangeboden als overzicht van runderen die ter exportkeuring aan de NVWA worden aangeboden. Tevens werd er een lijst aangeboden, waarop dieren met opmerkingen m.b.t. vervoerscondities vermeld staan. Wij zagen dat I&R-nummer [registratienummer 1] op de lijst met afwijkingen vermeld stond (zie bijlage: lijst met afwijkingen). Op de lijst met afwijkingen staat bij opmerking m.b.t. vervoerscondities “LA licht kreupel” en bij bemerking “rood kruis” (zie bijlage: lijst met afwijkingen). Wij zagen dat rund [registratienummer 1] gemerkt was met een rood kruis op de linker- en de rechter heup.
Wij zagen dat het rund in stilstand de linker achterpoot ontlastte van het dragen van het eigen gewicht (zie bijlage: [registratienummer 1] video). Wij zagen dat het rund kreupel liep aan de linker achterpoot tijdens het lopen door de stal. Wij zagen tijdens het lopen dat de linker achterpoot zo min mogelijk belast werd. Wij zagen dat de linker ondervoet sterk gezwollen was, deze was ongeveer 2 keer zo groot als de rechter ondervoet. Wij zagen dat de kroonrand rood verkleurd was. Toezichthouder 2 voelde dat de ondervoet warm aanvoelde. De verdikking begon vanaf de klauw en liep omhoog tot halverwege de metatarsus (middenvoetsbeen). Het rund reageerde erg pijnlijk bij aanraking, dit merkte toezichthouder 2 door het wegtrekken van de linker achterpoot bij aanraking. De warmte, roodheid, zwelling en pijnlijkheid wijzen op een ontsteking van de linker achtervoet. Met onze kennis en ervaring als dierenartsen weten wij, dat het niet volledig belasten van de klauw in rust, de kreupele gang, de ontsteking van de ondervoet en het wegtrekken van de poot bij aanraking, tekenen zijn dat de ondervoet een bron van pijn was en het belasten van de poot hierdoor pijnlijk was. Wij concluderen, vanuit onze professionele kennis als dierenartsen, dat het rund pijn had aan de linker achterpoot. Tevens zagen wij dat het rund mager is. Wij hebben het rund rectaal getemperatuurd met een rectale thermometer en zagen dat de lichaamstemperatuur van het rund 38,5 graden Celsius was. De normale rectale temperatuurwaarde van een melkkoe bedraagt tussen de 38.0 en de 39.3 graden Celsius.
Wij zagen dat de bespiering van de linker achterpoot (heup- en bilspieren) in omvang afgenomen waren, in vergelijking met het volume van bespiering van de rechter achterpoot. Dit herkenden wij als spieratrofie. Spieratrofie is een afname van spierweefsel ten gevolge van langdurige inactiviteit. Wij weten vanuit onze professionele kennis en ervaring als dierenartsen, dat een dergelijke spieratrofie het gevolg is van langdurig, ten minste een week, verminderd belasten en zo min mogelijk gebruiken van de spieren van het betreffende lichaamsdeel. Verder zagen wij dat het rund op de linker knie een ronde, kale plek had, die wij herkenden als een ligplek. De aanwezigheid van een ligplek duidt erop dat dit rund veelvoudig en gedurende langere periode in dezelfde houding heeft gelegen. Door de aanwezigheid van pijn in de linkerachterpoot, kon het rund deze poot langdurig niet goed belasten in zowel stilstand als beweging. Om deze pijnlijke poot te ontzien heeft het rund veel in dezelfde houding op de grond gelegen, waardoor de ligplekken zijn ontstaan. Ligplekken van dusdanige mate ontstaan als een dier minimaal 3 tot 4 dagen in dezelfde houding heeft moeten liggen. De pijn door ontsteking in de linkerachterpoot, met als gevolg het vele liggen en het ontstaan van een ligplek, is dus al langere tijd bij dit dier aanwezig geweest.
Uit de ernst van de ontsteking, de kreupelheid, de spieratrofie en de aanwezigheid van een ligplek bleek ons dat er in de linker achterpoot van dit rund al langere tijd een pijnlijk proces gaande was. Wij concluderen, vanuit onze professionele kennis als dierenartsen, dat de afwijking voor het transport naar het verzamelcentrum reeds aanwezig was. De pijnlijkheid van dit proces maakte het rund ongeschikt om getransporteerd te worden. Het transport van dit rund veroorzaakte extra en onnodig lijden omdat het rund bij het lopen naar het transportmiddel, het oplopen van de laadklep en bij het pogen zich staande te houden op de in beweging zijnde vloer van het transportmiddel tijdens het transport, er niet aan kon ontkomen af en toe de pijnlijke poot te moeten belasten. Het genoodzaakt zijn zich te verplaatsen en het zich proberen staande te houden in het transportmiddel veroorzaakte dus extra lijden dat voorkomen had kunnen worden door het rund niet op transport te zetten naar het verzamelcentrum. (…)”
3.2.
In de veterinaire verklaring die ziet op het rund met nummer [registratienummer 2] staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Bevinding(en):Wij zagen dat het rund in rust op drie poten stond, waarbij de rechter achterpoot niet werd belast (zie bijlage: [registratienummer 2] video). Wij zagen dat het rund tijdens het lopen kreupel liep aan de rechter achterpoot. Wij zagen tijdens het lopen dat de rechterachterpoot zo min mogelijk belast werd. Bij nadere inspectie van de rechter achterpoot zag wij dat de rechter onderpoot duidelijk gezwollen was ten opzichte van de linker onderpoot. Ook zagen wij een roodverkleuring rond de kroonrand van de klauw. Toezichthouder 1 voelde dat de rechter onderpoot warm aanvoelde. Zwelling, roodheid en warmte wijzen op een ontsteking van de rechter achterpoot. Met onze kennis en ervaring als dierenartsen weten wij, dat het niet belasten van de klauw in rust, de kreupele gang en de ontsteking van de onderpoot, tekenen zijn dat de onderpoot een bron van pijn was en het belasten van de poot hierdoor pijnlijk was voor dit rund. Wij concluderen, vanuit onze professionele kennis als dierenartsen, dat het rund pijn had aan de rechter achterpoot. Wij hebben het rund rectaal getemperatuurd met een rectale thermometer, deze temperatuur bedroeg 37.6 graden Celsius. De normaalwaarde van deze rectale temperatuur bij melkkoeien bedraagt tussen de 38.0 en 39.3 graden Celsius. De rectale temperatuur van dit rund was dus iets lager dan de normaalwaarde bij een melkkoe.
Wij zagen dat de bespiering van de rechter achterpoot en rechterzijde van het bekken (heup- en bilspieren) in omvang afgenomen waren, in vergelijking met het volume van de bespiering van de linkerachterpoot en de linkerzijde van het bekken. Dit herkenden wij als spieratrofie. Spieratrofie is een afname van spierweefsel ten gevolge van langdurige Inactiviteit. Wij weten vanuit onze professionele kennis en ervaring als dierenartsen, dat een dergelijke spieratrofie het gevolg is van langdurig, ten minste een week, verminderd belasten en zo min mogelijk gebruiken van de spieren van het betreffende lichaamsdeel. Verder zagen wij dat het rund op de rechter bil een ronde, kale, korstige plek had, die wij herkenden als ligplek. De aanwezigheid van een ligplek duidt erop dat dit rund veelvoudig en gedurende langere periode in dezelfde houding heeft gelegen. Tevens zagen wij dat het rund mager was en een verdikking op de linker bil had. De aanwezigheid van een ligplek duidt erop dat dit rund veelvoudig en gedurende langere periode in dezelfde houding heeft gelegen.. Door de aanwezigheid van pijn in de rechterachterpoot, kon het rund deze poot langdurig niet goed belasten in zowel stilstand als gang. Om deze pijnlijke poot te ontzien heeft het rund veel in dezelfde houding op de grond gelegen, waardoor de ligplek is ontstaan. Een ligplek van dusdanige mate ontstaat als een dier minimaal 3 tot 4 dagen in dezelfde houding heeft moeten liggen. De pijn door ontsteking in de rechterachterpoot, met als gevolg het vele liggen en het ontstaan van een ligplek, is dus al langere tijd bij dit dier aanwezig geweest.
Uit de ernst van de kreupelheid, de mate ontsteking, de mate van spieratrofie en de aanwezigheid van een ligplek bleek ons dat er in de rechter achterpoot van dit rund al langere tijd een pijnlijk proces gaande was. Wij concluderen, vanuit onze professionele kennis als dierenartsen, dat de afwijking voor het transport naar het verzamelcentrum reeds aanwezig was. De pijnlijkheid van dit proces maakte het rund ongeschikt om getransporteerd te worden. Het transport van dit rund veroorzaakte extra en onnodig lijden omdat het rund bij het lopen naar het transportmiddel, het oplopen van de laadklep en bij het pogen zich staande te houden op de in beweging zijnde vloer van het transportmiddel tijdens het transport, er niet aan kon ontkomen af en toe de pijnlijke poot te moeten belasten. Het genoodzaakt zijn zich te verplaatsen en het zich proberen staande te houden in het transportmiddel veroorzaakte dus extra lijden dat voorkomen had kunnen worden door het rund niet op transport te zetten naar het verzamelcentrum. Tevens is het dier ter exportkeuring aangeboden aan ons als dierenartsen van de NVWA. Het verzamelcentrum was dus voornemens het dier verder te gaan vervoeren. (…)”
4. Op grond van het rapport heeft verweerder vastgesteld dat eiseres als vervoerder een rund (met nummer [registratienummer 1] ) vervoerde dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het rund niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Dit betreft een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Transportverordening [1] (overtreding I). Daarnaast bood eiseres als houder op de plaats van overladen (verzamelcentrum) twee runderen (met nummer [registratienummer 1] en [registratienummer 2] ) aan voor verder transport, terwijl die dieren niet geschikt waren voor het voorgenomen transport, omdat de runderen niet in staat waren zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Dit betreft een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en artikel 9, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Transportverordening (overtreding II).

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte een boete is opgelegd. Daartoe betoogt zij dat niet is aangetoond dat de runderen niet geschikt waren voor transport. Uit de gezondheidsverklaringen van de dierenarts blijkt dat de runderen wel degelijk geschikt waren voor transport. Verder betoogt eiseres dat een nader onderzoek naar de vermeende ontsteking en de spieratrofie is uitgebleven. Enkel een klinisch beeld is volgens eiseres onvoldoende om te kunnen concluderen dat de runderen niet transportwaardig waren, temeer omdat er bij de dieren geen verhoogde temperatuur is vastgesteld. Ten aanzien van het rund met nummer [registratienummer 1] betoogt eiseres nog dat het dier pas een dag na aankomst is gecontroleerd. Bij aankomst op de verzamelplaats was het dier zeker transportwaardig. Nu wordt ten onrechte achteraf gesteld dat het rund reeds op het moment dat het naar de verzamelplaats werd vervoerd, ongeschikt was voor het transport. Verder betoogt eiseres dat de betreffende runderen ten tijde van de controle op stal aanwezig waren en zelfs later zijn geëuthanaseerd. Van transport van dieren die niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen, was dus geen sprake. Verder voert eiseres aan dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Het rund met nummer [registratienummer 2] is door een derde op het verzamelcentrum aangevoerd. De verantwoordelijkheid voor dit rund lag dus niet bij eiseres, zodat op zijn minst sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast was nog geen aanvang gemaakt met het transport naar België, waardoor het dierenwelzijn niet door eiseres is aangetast. Op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren moet daarom de boete worden gehalveerd. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder de termijn van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overschreden, zodat de boete moet worden gematigd.
5.1.
In een geval als het onderhavige, waarin een boete is opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Het vervoer naar België
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van het rapport en de daarin opgenomen veterinaire verklaringen op het standpunt kunnen stellen dat de runderen die eiseres heeft aangeboden voor transport, daarvoor niet geschikt waren omdat ze niet in staat waren zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. In het rapport en de daarbij gevoegde veterinaire verklaringen is voldoende duidelijk en gedetailleerd beschreven wat de toezichthouders bij de runderen hebben waargenomen voorafgaand aan het geplande transport. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de waarnemingen en conclusies van de toezichthoudend dierenartsen te twijfelen.
5.2.1.
Uit de veterinaire verklaring die ziet op het rund met nummer [registratienummer 1] volgt dat het rund in stilstand de linker achterpoot ontlastte, dat deze poot tijdens het lopen zo min mogelijk werd belast en dat het rund tijdens het lopen kreupel liep. Ook was sprake van een ontsteking en spieratrofie. Op basis van hun deskundigheid als dierenarts hebben de toezichthouders vastgesteld dat het niet volledig belasten van de klauw in rust, de kreupele gang, de ontsteking van de ondervoet en het wegtrekken van de poot bij aanraking, tekenen zijn dat de ondervoet een bron van pijn was en dat het belasten van de poot hierdoor pijnlijk was.
5.2.2.
Uit de veterinaire verklaring die ziet op het rund met nummer [registratienummer 2] volgt dat het rund in rust op drie poten stond, waarbij de rechter achterpoot niet werd belast en dat het rund tijdens het lopen kreupel liep aan de rechter achterpoot. Ook bij dit dier hebben de toezichthouders een ontsteking waargenomen aan de rechter onderpoot en was er sprake van spieratrofie. De bij dit dier waargenomen symptomen zijn volgens de toezichthouders tekenen dat de onderpoot een bron van pijn was en dat het belasten van de poot hierdoor pijnlijk was.
5.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de toezichthoudend dierenartsen, anders dan in de door eiseres aangehaalde uitspraak van het CBb [3] , in de rapporten juist gedetailleerd hebben beschreven op basis van welke kenmerken zij tot hun conclusie zijn gekomen dat sprake was van een ontsteking. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat nadere onderzoeken nodig waren om tot die conclusie te komen. Verder is van belang dat eiseres de bevindingen van de toezichthouders niet gemotiveerd heeft weerlegd. Gelet hierop heeft verweerder zich op basis van de rapporten op het standpunt kunnen stellen dat beide runderen ten tijde van de inspectie op het verzamelcentrum pijn hadden en zich niet zelfstandig pijnloos konden bewegen waardoor ze niet geschikt waren voor het voorgenomen transport naar België.
5.3.
Hoewel de runderen niet daadwerkelijk zijn verplaatst met een vervoermiddel, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van overtreding van artikel 9, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en paragraaf 2, onder a, van de Transportverordening. Uit deze voorschriften, in samenhang gelezen, volgt dat exploitanten van verzamelcentra er onder meer voor moeten zorgen dat alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport worden vervoerd, waarbij geldt dat dieren die niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen, niet in staat worden geacht om te worden vervoerd. Deze voorschriften zien dus op het vervoer. In artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening is ‘vervoer’ gedefinieerd als “
de verplaatsing van dieren met behulp van een of meer vervoermiddelen en de daarmee samenhangende activiteiten, zoals laden, lossen, overladen en rusten, tot aan het moment waarop alle dieren op de plaats van bestemming zijn uitgeladen.”De runderen zijn in dit geval nog niet verplaatst met een vervoermiddel, maar naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat de toezichthouders de dieren keurden, al wel sprake van vervoer in de zin van de Transportverordening. Blijkens het rapport had eiseres de runderen namelijk samen met andere te vervoeren dieren verzameld in de stal met het doel deze te laden in de (gereedstaande) wagen en naar België te transporteren. Ook waren de runderen opgenomen op de lijst van te transporteren dieren. Eiseres heeft de dieren beschikbaar gehouden en aangeboden voor de exportkeuring door de toezichthouders. Die keuring vond vlak voor het laden in de wagen plaats en was noodzakelijk om de dieren naar België te kunnen transporteren. Bij de keuring hebben de toezichthouders vastgesteld dat de runderen niet geschikt waren voor het transport dat daarop aansluitend zou plaatsvinden. De runderen stonden op het moment van die vaststelling nog niet in de wagen of op de laadklep, maar naar het oordeel van de rechtbank moet in dit geval het verzamelen en beschikbaar houden ervan in verband met het laden en het aanbieden voor de exportcertificering worden aangemerkt als een met het verplaatsen per vervoermiddel samenhangende activiteit en dus als vervoer in de zin van de Transportverordening. Nu de runderen op dat moment niet geschikt waren voor transport, heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake was van overtreding van voornoemde voorschriften. [4] Vervoer naar het verzamelcentrum
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van het rapport en de daarin opgenomen veterinaire verklaring ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres het rund met nummer [registratienummer 1] naar het verzamelcentrum heeft vervoerd terwijl het niet geschikt was voor het voorgenomen transport naar het verzamelcentrum. Uit het rapport volgt namelijk ook dat de bespiering van de linker achterpoot in omvang was afgenomen. Volgens de toezichthoudend dierenartsen is een dergelijke spieratrofie het gevolg van een langdurige (ten minste een week) verminderde belasting en het zo min mogelijk gebruiken van de spieren van het betreffende lichaamsdeel. Ook had het rund een ligplek wat volgens de toezichthouders erop duidt dat het dier veelvoudig en gedurende een langere periode in dezelfde houding heeft gelegen. De toezichthoudend dierenartsen hebben vervolgens op grond van de ernst van de ontsteking, de kreupelheid, de spieratrofie en de aanwezigheid van de ligplek geconcludeerd dat er in de linker achterpoot van het rund al langere tijd een pijnlijk proces gaande was en dat daarom de ongeschiktheid voor vervoer al aanwezig moet zijn geweest voor het transport naar het verzamelcentrum. In de door eiseres overgelegde gezondheidsverklaring ziet de rechtbank onvoldoende grond om aan de conclusies van de toezichthouder te twijfelen. De verklaring is niet gedateerd, zodat onduidelijk is wanneer de dierenarts het rund heeft gezien. Daarbij bevat de verklaring slechts summiere informatie en is de ligplek die door de toezichthouders is opgemerkt in het geheel niet genoemd. Gelet hierop bevat de verklaring onvoldoende concrete informatie om afbreuk te kunnen doen aan de juist gedetailleerde bevindingen van de toezichthoudend dierenartsen. Gelet op het vorenstaande, en nu niet in geschil is dat eiseres het rund naar het verzamelcentrum heeft vervoerd, is vast komen te staan dat eiseres artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2 onder a, van de Transportverordening, heeft overtreden.
7. Het betoog dat eiseres geen of een verminderd verwijt van de overtredingen kan worden gemaakt, slaagt niet. Het verzamelen en (laten) vervoeren van dieren behoort tot de normale bedrijfsvoering van eiseres en het kan eiseres worden verweten dat zij niet heeft gecontroleerd, dan wel opgemerkt dat de betreffende runderen niet in staat waren om te worden vervoerd. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat de boete op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren moet worden gehalveerd wegens geringe gevolgen voor het dierenwelzijn. Overtredingen als hier aan de orde kunnen het dierenwelzijn wel degelijk wezenlijk aantasten.
8. De rechtbank stelt vast dat het rapport op 30 december 2022 is opgesteld en dat het boetebesluit dateert van 15 december 2023. Eiseres stelt daarom terecht dat verweerder de termijn van artikel 5:51, derde lid, van de Awb heeft overschreden. Overschrijding van deze termijn leidt echter niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. [5] De rechtbank acht de termijnoverschrijding in dit geval ook niet zodanig ernstig dat zij daarin aanleiding ziet de boete te matigen.
9. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Verweerder was bevoegd voor die overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Voor het overige heeft eiseres geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen dan wel had moeten afzien van oplegging van een boete. Die feiten of omstandigheden zijn de rechtbank ook niet gebleken.
Overschrijding redelijke termijn
10.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
10.2.
Volgens vaste rechtspraak geldt bij bestraffende sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen. Verder geldt dat de boete wordt verminderd met 5% per (deel van een) half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
10.3.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 15 juni 2023. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn in deze zaak met ruim één maand overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de boete te matigen met 5% tot een bedrag van € 5.700,-.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag moet worden verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het boetebesluit in zoverre herroepen. De rechtbank zal de boete vaststellen op € 5.700,-. Het beroep is dus gegrond, maar alleen voor wat betreft de hoogte van de boete.
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht moet worden vergoed. Ook krijgt eiseres een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). [6] Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de rechtbank is toe te rekenen, zal de rechtbank de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 april 2024 voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het boetebesluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- stelt de boete vast op € 5.700,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 19 april 2024;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG.
2.Onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022 en ECLI:NL:CBB:2024:744.
4.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 25 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4925.
5.Bijvoorbeeld in ECLI:NL:CBB:2014:124.
6.Daartoe verwijst de rechtbank naar ECLI:NL:HR:2023:1526 en ECLI:HR:2024:216.