ECLI:NL:RBROT:2025:9343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/4767, ROT 25/4781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij opschorting en intrekking van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 12 november 2022 een bijstandsuitkering ontving, was het niet eens met de opschorting en intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders. De opschorting vond plaats op 19 mei 2025, omdat verzoeker herhaaldelijk niet op gesprekken was verschenen en de gevraagde stukken niet had ingeleverd. Verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat hem geen verwijt kon worden gemaakt vanwege zijn psychische en taalbarrières. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken toegewezen, omdat er voldoende spoedeisend belang was en twijfels bestonden over de verwijtbaarheid van verzoeker. De voorzieningenrechter schorste het opschortings- en intrekkingsbesluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar, en bepaalde dat het college het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/4767 en ROT 25/4781

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2025 in de zaken tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Özer),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats]

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Samenvatting

Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoeker opgeschort en vervolgens ingetrokken met ingang van de datum van de opschorting. Reden hiervan is dat verzoeker bij herhaling niet op gesprek is verschenen en de gevraagde stukken niet aan het college heeft verstrekt. Verzoeker is het niet eens met de opschorting en intrekking van zijn bijstandsuitkering. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter betwijfelt of verzoeker van de situatie een verwijt kan worden gemaakt. Verder heeft verzoeker inmiddels een deel van de gevraagde stukken overgelegd. De voorzieningenrechter wijst daarom in deze uitspraak de verzoeken toe.

Procesverloop

1. Met het besluit van 19 mei 2025 (opschortingsbesluit) heeft het college de bijstandsuitkering van verzoeker met ingang van 19 mei 2025 opgeschort.
2. Met het besluit van 28 mei 2025 (intrekkingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 19 mei 2025 ingetrokken.
3. Verzoeker heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om voor beide besluiten een voorlopige voorziening te treffen.
3.1.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college. Als tolk was aanwezig: M. Ates.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
4. Verzoeker ontving vanaf 12 november 2022 een bijstandsuitkering.
4.1.
Met de brief van 29 april 2025 heeft het college verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 7 mei 2025 en hem verzocht de in de brief genoemde stukken mee te nemen. Verzoeker is, zonder bericht van verhindering, niet op dit gesprek verschenen.
4.2.
Met de brief van 12 mei 2025 is verzoeker nogmaals uitgenodigd voor een gesprek, ditmaal op 19 mei 2025. Ook op dit gesprek is verzoeker, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Het college heeft hierop het recht op bijstand opgeschort met ingang van 19 mei 2025.
4.3.
Met het opschortingsbesluit is verzoeker uitgenodigd om op 27 mei 2025 alsnog op gesprek te komen. Ook op dit gesprek is verzoeker, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
4.4.
Het college heeft hierin aanleiding gezien het recht op bijstand met ingang van 19 mei 2025 (datum opschorting) in te trekken.
4.5.
Verzoeker is het niet eens met de opschorting en de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Met zijn verzoeken wil verzoeker bereiken dat het recht op bijstand met ingang van 19 mei 2025 herleeft tot op het bezwaar is beslist.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?
5. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
6. Als gevolg van het opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit heeft verzoeker sinds 19 mei 2025 geen bijstandsuitkering meer. Op de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij op dit moment geld leent van anderen. Hij heeft ook nog twee schoolgaande kinderen van 15 en 17 jaar oud om te onderhouden. Zijn familie kan hem niet onderhouden. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding voor het aannemen van een spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorzieningen.
Was het college bevoegd de bijstand op te schorten en in te trekken?
7. Artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
7.1.
Als de belanghebbende het verzuim vervolgens niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn de bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. Dit staat in artikel 54, vierde lid, van de Pw.
8. Vaststaat dat verzoeker geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen van 29 april, 12 mei en 19 mei 2025 om voor een gesprek te verschijnen. Ook heeft verzoeker de in de uitnodigingen genoemde stukken, die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand, niet binnen de gestelde termijnen bij het college ingeleverd.
9. Verzoeker voert aan dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. In 2023 is vastgesteld dat hij duurzaam arbeidsongeschikt is en is hij volledig ontheven van de participatieplicht. Verzoeker heeft (ernstige) lichamelijke en psychische beperkingen, waardoor zelfstandig participeren niet mogelijk is. Verzoeker heeft meerdere chronische klachten aan het bewegingsapparaat en een autismespectrumstoornis (ASS). Het persoonlijk en sociaal functioneren van verzoeker is hierdoor ernstig beperkt. Ook de Nederlandse taal vormt voor hem een barrière. Verzoeker kan niet lezen of schrijven en spreekt alleen Bulgaars en Turks. Dit alles maakt dat hij voor zijn administratie, waaronder de inkomende post, is aangewezen op de hulp van derden.
10. De voorzieningenrechter heeft grote twijfels bij de vraag of verzoeker in dit geval van de situatie een verwijt kan worden gemaakt, gezien zijn psychische beperkingen en de taalbarrière. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker op dit moment niet wordt begeleid door een professionele hulpverlener. Daarmee rijst de vraag of het opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit in bezwaar in stand kunnen blijven.
11. Verder heeft de voorzieningenrechter gezien dat verzoeker inmiddels, met hulp van zijn gemachtigde, een aantal stukken heeft overgelegd waar het college in de uitnodigingsbrieven om heeft gevraagd: een kopie van zijn Bulgaarse identiteitskaart, bankafschriften van zijn eigen betaalrekening, bankafschriften van de betaalrekening van zijn dochter [minderjarige 1] , screenprints van de spaarrekening van zijn dochter [minderjarige 1] en afschriften van de Jongerenrekening van zijn dochter [minderjarige 2] . De gemachtigde van het college heeft tijdens de zitting uitgelegd dat de overgelegde stukken nog niet compleet zijn en daarom onvoldoende zijn om het recht op uitkering (eventueel) te kunnen herstellen. De stukken die nog ontbreken zijn:
  • afschriften van de spaarrekening van verzoeker (of een verklaring van de bank dat hij die niet (meer) heeft);
  • afschriften van de spaarrekening van zijn dochter [minderjarige 2] ; en
  • een verklaring van verzoeker over de stortingen en bijschrijvingen door derden op zijn betaalrekening.
Verzoeker kan deze ontbrekende stukken echter in bezwaar alsnog overleggen. Hij dient dit wel zo spoedig mogelijk te doen, zodat het college deze stukken nog bij de heroverweging in bezwaar kan meenemen.
12. De voorzieningenrechter ziet, bij afweging van alle betrokken belangen, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorziening dat het opschortingsbesluit en intrekkingsbesluit worden geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoeker weer bijstand dient te krijgen, in ieder geval tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist.
13.1.
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst moet het college het in zaak ROT 25/4767 betaalde griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft twee verzoekschriften ingediend en aan de zitting deelgenomen. Uitgegaan wordt van samenhangende zaken en elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
De griffier is verhinderd deze uitspraakte ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.