ECLI:NL:RBROT:2025:9407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
11528692 \ CV EXPL 25-584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de overtreding van een concurrentiebeding door ex-werknemers in de logopedie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Spraakfabriek B.V. en twee ex-werknemers, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Spraakfabriek, gevestigd in Hoornaar, stelde dat de ex-werknemers in strijd hebben gehandeld met het concurrentiebeding uit hun arbeidsovereenkomsten. De ex-werknemers hadden hun dienstverband per 31 december 2023 beëindigd en waren vervolgens een eigen praktijk voor logopedie begonnen. De Spraakfabriek eiste dat de ex-werknemers zouden worden veroordeeld tot betaling van boetes wegens vermeende schending van het concurrentiebeding.

De kantonrechter oordeelde dat de ex-werknemers het concurrentiebeding niet hadden overtreden. De rechter overwoog dat de ex-werknemers in 2024 nog geen praktijk in Gorinchem hadden en dat de organisatie van de Taaldag 2025, waarover de Spraakfabriek zich beklaagde, niet gelijk, gelijksoortig of aanverwant was aan de activiteiten van de Spraakfabriek. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de ex-werknemers onrechtmatig hadden gehandeld en wees de eis van de Spraakfabriek af.

Daarnaast werd de Spraakfabriek veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn begroot op € 1.221,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11528692 \ CV EXPL 25-584
datum uitspraak: 17 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
De Spraakfabriek B.V.,
vestigingsplaats: Hoornaar (gemeente Molenlanden),
eiseres,
gemachtigde: mr. C.J. de Wever,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigden: mr. C. van der Mark.
De partijen worden ‘de Spraakfabriek’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 3 februari 2025, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de mail van 9 juni 2025 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met productie 5;
  • de pleitaantekeningen van de Spraakfabriek.
1.2.
Op 19 juni 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Namens de Spraakfabriek waren daarbij aanwezig [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door mr. C.J. de Wever. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren aanwezig, bijgestaan door mr. C. van der Mark.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn werknemers geweest van de Spraakfabriek. Volgens de Spraakfabriek hebben zij gehandeld in strijd met het concurrentiebeding uit hun arbeidsovereenkomsten en zijn zij daardoor boetes aan de Spraakfabriek verschuldigd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het concurrentiebeding niet hebben overtreden. Hierna wordt toegelicht hoe tot dit oordeel is gekomen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
De Spraakfabriek voert een praktijk voor logopedie en communicatie. De hoofdvestiging bevindt zich in Hoornaar, gemeente Molenlanden. De Spraakfabriek heeft daarnaast op meerdere plaatsen in de omgeving nevenvestigingen, waaronder in Gorinchem.
2.3.
[gedaagde 1] is op 1 april 2019 en [gedaagde 2] is op 1 april 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij de Spraakfabriek in de functie van logopediste. Het volgende concurrentiebeding is onderdeel van hun arbeidsovereenkomsten:
Artikel 13. Concurrentiebeding en relatiebeding
13.1
Het is de werknemer verboden om binnen een tijdvak van één (1) jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst en binnen vestigingsplaatsen van de werkgever (Arkel, Gorinchem, Groot-Ammers, Hendrik-Ido-Ambacht, Hoornaar, Leerdam, Meerkerk, Noordeloos, Nieuwpoort en Ridderkerk), in enigerlei vorm, direct of indirect, werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn bij een bedrijf of praktijk gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de medewerker daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever heeft gekregen, aan welke toestemming de werkgever voorwaarden kan verbinden.
(…)
Artikel 17. Boetebeding
17.1
Bij overtreding of niet-nakoming door de werknemer van één of meer van de in de artikelen 11 (geheimhoudingsbeding), 12 (verbod op nevenwerkzaamheden), 13 (concurrentiebeding en relatiebeding), 14 (geschenken), 15 (ronselbeding) en 16 (social media) genoemde verplichtingen verbeurt de werknemer ten gunste van de werkgever, zonder dat aanmaning, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst is vereist, een onmiddellijk opeisbare boete van € 2.250,00 alsmede een aanvullende boete van € 225,00 voor elke dag dat de overtreding na mededeling van de ontdekking daarvan door werkgever voortduurt, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, onverminderd de bevoegdheid van werkgever om nakoming te vorderen alsmede om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen. Betaling van deze boete(s) ontslaat de medewerker niet van de in genoemde artikelen omschreven verplichtingen. Partijen wijken met dit artikel uitdrukkelijk af van artikel 6:92 van het Burgerlijk Wetboek.”
2.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hun arbeidsovereenkomsten met de Spraakfabriek opgezegd per 31 december 2023. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn vervolgens gezamenlijk een nieuwe eigen praktijk voor logopedie begonnen onder de naam [naam praktijk] te [plaats] .
2.5.
Eind oktober 2024 heeft [persoon C] (hierna: [persoon C] ), die intern begeleidster is bij Stichting [naam stichting] en werkzaam is op de [naam school] , het volgende bericht op LinkedIn geplaatst:
“Vanmorgen had ik een afspraak met een prachtig uitzicht! Al kijkend op zonnige polders sprak ik [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van [naam praktijk] .
Samen hebben we nagedacht hoe we tijdens de #TaaldagGorinchem de kennis van de professional kunnen vergroten als het gaat om het signaleren van taal-/spraakproblemen bij kinderen. Wat is normaal en afwijkend taalgedrag per leeftijdsgroep? En wat zijn
praktische tools die je direct in je werk kunt toepassen?
Nieuwsgierig geworden?
Reserveer 13 maart 2025 vast in je agenda”
De eis van de Spraakfabriek
2.6.
De Spraakfabriek stelt dat zij er naar aanleiding van het onder 2.5 weergegeven LinkedIn-bericht van [persoon C] en een daarop volgend telefoongesprek met [persoon C] achter is gekomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in maart 2024 [persoon C] hebben benaderd om mee te werken aan de Taaldag 2025. Dit kan gezien worden als acquisitie. Hierdoor hebben zij volgens de Spraakfabriek het concurrentiebeding overtreden en zijn zij boetes verschuldigd.
Tegen deze achtergrond eist de Spraakfabriek, samengevat weergegeven, dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gehandeld in strijd met het concurrentiebeding als vervat in hun arbeidsovereenkomsten met de Spraakfabriek en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld. Voorts eist de Spraakfabriek dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder veroordeeld worden om aan haar te betalen een boete van € 2.250,- wegens schending concurrentiebeding, met rente, en een boete van € 13.725,- wegens voort laten duren vanaf 1 november 2024 van de contacten met (de intern begeleidster van) de [naam school] , met rente. Ook eist de Spraakfabriek dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om een bedrag van € 875,- aan buitengerechtelijke incassokosten aan haar te betalen en de proceskosten, alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2.7.
Het verweer van gedaagden wordt hierna in de boordeling meegenomen.
Het concurrentiebeding is niet overtreden
2.8.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , in strijd met het concurrentie beding als onder 2.3. geciteerd, binnen het tijdvak van een jaar na het einde van hun dienstverband werkzaam, behulpzaam of betrokken zijn geweest bij een bedrijf of praktijk binnen Gorinchem gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van de Spraakfabriek. Dit doordat zij vanaf maart 2024 contact hebben gehad met [persoon C] over de Taaldag 2025.
2.9.
Overwogen wordt als volgt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden in 2024 nog geen praktijk in Gorinchem, zij hebben pas op 1 januari 2025 een vestiging in Gorinchem geopend. De organisatie van de Taaldag 2025 is weliswaar deels in 2024 begonnen door de gemeente Gorinchem en Taalschatten, maar dat zijn geen ondernemingen die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de Spraakfabriek. Dat [persoon C] ook werkzaam is voor de [naam school] (een school waar de Spraakfabriek een vestiging heeft en waar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdens het dienstverband met de Spraakfabriek hebben gewerkt) maakt niet dat het concurrentiebeding is overtreden, omdat onbetwist is dat [persoon C] ook werkzaam is voor de gemeente Gorinchem en vanuit die hoedanigheid de Taaldag 2025 heeft georganiseerd. De Taaldag 2025 heeft voorts pas plaatsgevonden op 13 maart 2025, zodat als er al acquisitie heeft plaatsgevonden op de Taaldag 2025, hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten, deze heeft plaatsgevonden na het verstrijken van de termijn van het concurrentiebeding. De Spraakfabriek is zelf ook niet betrokken geweest bij de Taaldag 2024 (evenmin als bij de Taaldag 2025) en evenmin heeft zij onderbouwd dat het meewerken aan dergelijke evenementen tot haar kernactiviteit (praktijk voor logopedie en communicatie) behoort. Ook hieruit volgt dus geen aanwijzing voor een overtreding van het concurrentiebeding. De conclusie is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het concurrentiebeding niet hebben overtreden door in 2024 contact te hebben met [persoon C] over de Taaldag 2025.
2.10.
Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het concurrentiebeding hebben overtreden, is er geen grond om de eis van de Spraakfabriek toe te wijzen, zodat deze worden afgewezen. Dit betekent dat aan het door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedane beroep op verrekening en op matiging van de boetes niet wordt toegekomen.
De Spraakfabriek moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van de Spraakfabriek, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die de Spraakfabriek aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet betalen op € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 543,) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat eisen en de Spraakfabriek daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van de Spraakfabriek af;
3.2.
veroordeelt de Spraakfabriek in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op € 1.221,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688