ECLI:NL:RBROT:2025:9418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/7759
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag herregistratie arts in BIG-register wegens gebrek aan bewijsstukken

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om herregistratie als arts in het BIG-register. Eiser heeft op 13 juni 2023 een aanvraag ingediend, maar heeft niet de benodigde bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij voldoet aan de norm van 2.080 uur werkervaring als arts in de afgelopen vijf jaar. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de aanvraag afgewezen op 27 juli 2023, omdat eiser geen bewijsmiddelen heeft ingediend, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld. Eiser heeft in de bezwaarprocedure en in beroep verschillende gronden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aan zijn bewijsplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig de benodigde stukken heeft overgelegd en dat zijn eigen verklaring niet voldoende is om aan te tonen dat hij aan de vereisten voor herregistratie voldoet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag door de minister bevestigd. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.R. Lautenbach op 8 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nu
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister
(gemachtigde: mr. M.S. Bogtstra).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om herregistratie voor het beroep als arts in het BIG-register. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser niet de benodigde stukken heeft overgelegd op grond waarvan de minister zijn aanvraag om herregistratie kon beoordelen. De minister heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 13 juni 2023 een aanvraag ingediend voor herregistratie als arts. De minister heeft eiser bij brief van 22 juni 2023 de gelegenheid gegeven om (uiterlijk 3 augustus 2023) met stukken de opgegeven werkervaring aan te tonen. Ook heeft de minister eiser in die brief geïnformeerd over de relevante periode waarin zijn werkervaring meetelt bij de beoordeling van zijn aanvraag.
2.1.
Bij brief van 24 juni 2023 heeft eiser een reactie gegeven op de volgens hem onjuiste werkervaringsperiode (vanwege een volgens eiser eerdere fout van de minister). Eiser wijst er verder op dat hij ernstig ziek is.
2.2.
De minister heeft eisers aanvraag met het primaire besluit van 27 juli 2023 afgewezen omdat eiser, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen bewijsmiddelen heeft ingediend van zijn werkervaring.
2.3.
Bij brief van 1 augustus 2023 laat eiser weten dat hij op korte termijn verwacht nadere bewijsmiddelen te kunnen indienen. Hij heeft in de brief toegelicht waarom hij niet eerder de door de minister gevraagde bewijsmiddelen heeft aangeleverd. Zo bestaat de betreffende afdeling van de GGD in Den Haag niet meer en is de organisatie waar hij als vaccinatie-arts werkte nauwelijks nog actief. Bij zijn [werkgever 1] was iedereen op vakantie.
2.4.
Bij brief van 8 augustus 2023 heeft de minister toegelicht dat als eiser het niet eens is met het primaire besluit, hij schriftelijk bezwaar kan indienen. Verder wijst minister er op dat als eiser alsnog bewijsmiddelen indient, de minister deze in het kader van de bezwaarprocedure zal beoordelen.
2.5.
Eiser heeft op 5 september 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 19 september 2023 heeft eiser laten weten dat de minister de bezwaargronden circa 3,5 week later kan verwachten. Op 25 oktober 2023 is tijdens telefonisch contact afgesproken dat de beslistermijn op het bezwaar verdaagd wordt vanwege onder meer vakantie van eiser. Bij brief van 17 januari 2024 heeft de minister eiser verzocht de bezwaargronden aan te vullen; dit verzoek is op 8 februari 2024 herhaald. Op 27 februari 2024 heeft eiser zijn bezwaargronden aangevuld. Eiser stelt in die brief dat hij jaaropgaves gaat verstrekken van instellingen waar hij als arts heeft gewerkt in de periode 2018-2023. Eiser stelt verder dat hij bij twee (van zijn drie) werkgevers in die jaren (veel) meer uren heeft gewerkt dan hij heeft geregistreerd voor uitbetaling. Werkgeversverklaringen stelt hij wel te hebben opgevraagd maar nog niet te hebben ontvangen. Hij herhaalt dat hij voldoet aan de vereiste werkervaring.
2.6.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 30 mei 2025 heeft eiser toegelicht dat hij vlak voor de hoorzitting jaaropgaves had van [werkgever 2] en [werkgever 3] en van [werkgever 4] uit [plaats 2] , maar dat hij die in een verhuizing is kwijt geraakt, omdat zijn zoons hebben opgeruimd. Eiser verkeert in bewijsnood. Eiser verwacht verklaringen te kunnen aanleveren van collega’s over zijn gewerkte uren die niet gedeclareerd zijn. Op de hoorzitting hebben partijen afgesproken dat eiser tot uiterlijk 20 juni 2024 de gelegenheid heeft om bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat eiser aan de norm van 2.080 uur werkervaring voldoet. Op 24 juni 2024 informeert eiser de minister dat hij een deel van de bewijsstukken heeft (twee van de drie werkgeversverklaringen). Hij stelt deze te zullen toesturen aan de minister.
2.7.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat eiser zowel vóór het primaire besluit als in de bezwaarprocedure geen bewijsstukken heeft overgelegd van zijn werkervaring. Hij is daartoe op het laatst in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk 20 juni 2024, en hij is er daarbij uitdrukkelijk op gewezen dat zijn aanvraag afgewezen zou worden als hij geen stukken zou overleggen. Dat betekent dat de minister niet kan beoordelen of eiser voldoet aan de norm [1] van 2.080 uur werkervaring. Per 6 juli 2024 is de registratie van eiser in het BIG-register doorgehaald.
2.8.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Namens de minister zijn [persoon A] en [persoon B] verschenen.
2.10.
Nadat het onderzoek ter zitting geopend was, heeft eiser telefonisch laten weten op de verkeerde locatie te staan en heeft hij verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling. Na een korte schorsing heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. De mondelinge behandeling is voorgezet en het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De rechtbank toetst of de minister met het bestreden besluit terecht de aanvraag van eiser heeft afgewezen vanwege het ontbreken van bewijsstukken waaruit volgt dat eiser voldoet aan de norm voor herregistratie als arts (te weten dat eiser in de vijf jaar vóór 13 juni 2023 ten minste 2.080 uur werkervaring heeft als arts [2] ).
Bewijsmiddelen herregistratie BIG-register
4. Eiser stelt in beroep dat het bestreden besluit geen stand kan houden omdat hij aan de norm voor herregistratie voldoet. In beroep heeft eiser een aantal stukken ingediend waarmee hij onderbouwt dat hij als arts gewerkt heeft in de periode van vijf jaar voor de nieuwe herregistratie. Het gaat om verklaringen van collega’s over niet gedeclareerde maar wel gewerkte uren, om reacties van zijn drie voormalige werkgevers (die niet volledig zijn ingevuld). Hij stelt dat als de minister hem vier tot zes weken langer de tijd zou hebben gegeven om deze gegevens aan te leveren, hij de BIG-registratieformulieren ingevuld had kunnen terugsturen. Ten onrechte heeft de minister geen rekening gehouden met zijn wel gewerkte maar niet gedeclareerde uren. Door een ingrijpende verbouwing zijn veel stukken kwijtgeraakt, een gedeelte van de stukken heeft eiser nog niet kunnen terugvinden.
4.1.
De rechtbank begrijpt de stellingen van eiser zo dat de minister op basis van eisers stellingen – en de in beroep alsnog overgelegde stukken – in redelijkheid had moeten aannemen dat eiser voldoet aan het vereiste van 2.080 gewerkte uren. Deze grond slaagt niet.
4.2.
Uit de Wet BIG en het Besluit volgt dwingend dat een zorgverlener zoals een arts in het BIG-register vermeld moet staan en dat diens registratie elke vijf jaar opnieuw beoordeeld wordt. De arts krijgt een half jaar voor het verstrijken van die registratieperiode van vijf jaar een bericht. Daarmee wordt hij er op attent gemaakt dat hij een (tijdig) verzoek om herregistratie moet indienen. De datum van het einde van zijn registratie in het BIG-register (de uiterste herregistratiedatum, of UHD) staat ook in het BIG-register vermeld [3] .
4.3.
Uit het Besluit volgt dat voor herregistratie de arts met zijn aanvraag moet aantonen dat hij in de vijf jaar van de registratie gedurende minimaal 2.080 uren werkzaamheden heeft verricht op het gebied van beroepsuitoefening als arts. [4]
4.4.
Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om (desgevraagd) met stukken aan te tonen dat hij aan de vereisten van herregistratie voldoet. De eigen verklaring van eiser is onvoldoende, alleen al omdat een eigen verklaring niet objectief te beoordelen is.
4.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser bij zijn aanvraag en tot het moment van het bestreden besluit geen bewijsmiddelen heeft overgelegd. De enkele stelling van eiser dat als de minister hem vier tot zes weken langer de tijd zou hebben gegeven om deze gegevens aan te leveren hij de gevraagde stukken wel zou hebben aangeleverd, komt de rechtbank niet geloofwaardig voor, gelet op het tijdsverloop van de bezwaarprocedure en de diverse momenten waarop de minister eiser de gelegenheid heeft gegeven stukken aan te leveren. Eiser heeft diverse malen bij de minister aangegeven dat hij zeer veel moeite heeft om de benodigde stukken te verzamelen. En hij heeft geen gebruik gemaakt van de laatste termijn die met hem is afgesproken tijdens de hoorzitting in bezwaar. De conclusie is dan ook dat eiser er niet in is geslaagd om de benodigde bewijsmiddelen tijdig over te leggen, terwijl dat wel zijn verantwoordelijkheid is. Dat betekent dat zijn aanvraag niet voldoet aan de wettelijke eisen voor herregistratie in het BIG-register als arts. Zijn enkele stelling dat hij in bewijsnood verkeert kan dit oordeel niet anders maken, alleen al omdat hij over de reden daarvoor (ingrijpende verbouwing) geen bewijs heeft geleverd.
4.6.
De minister heeft in het verweerschrift gereageerd op de stukken die eiser in beroep alsnog heeft overgelegd. De minister heeft terecht gesteld en overtuigend gemotiveerd dat eiser met de overgelegde stukken niet alsnog heeft aangetoond aan de eis van 2.080 uur te voldoen.
4.7.
De gelegenheid die de minister in het verweerschrift alsnog heeft geboden om op basis van aangevulde stukken aan te tonen dat hij aan het vereiste voldoet, heeft er overigens ook niet toe geleid dat eiser voor de zitting nadere bewijsmiddelen heeft overgelegd. Dit alles moet voor risico van eiser blijven.
UHD van voorgaande herregistratie
5. Eiser heeft verder in beroep gronden aangevoerd tegen de UHD van de voorgaande herregistratie per 13 juni 2018 (in plaats van 1 januari 2018). Eiser heeft in verband met de volgens hem onjuiste datum verzocht om schadevergoeding. Gelet op het oordeel over het ontbreken van bewijsmiddelen, behoeft deze beroepsgrond geen bespreking. Daarbij geldt dat die UHD vastligt in een besluit waartegen eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat deze UHD in rechte vaststaat. Eisers verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen omdat de schade verband houdt met het besluit van herregistratie van 12 juni 2018, waartegen eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend [5] zodat van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de schrapping van eiser uit het BIG-register niet ongedaan wordt gemaakt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
E.J. van den Doel, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, van het Besluit periodieke registratie Wet BIG (het Besluit).
2.Artikel 8, eerste lid, Wet BIG en artikel 2, eerste lid, onder d, en tweede lid, en artikel 3, eerste lid, van het Besluit 3.
3.Dat volgt uit artikel 8, tweede lid, onder c, van de Wet BIG.
4.Zie artikel 3, tweede lid, Besluit en artikel 8, tweede lid, onder c, van de Wet BIG.
5.Zie artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.