ECLI:NL:RBROT:2025:9445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
10.031350.25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetverkrachting onder de nieuwe zedenwetgeving met betrekking tot seksuele autonomie en toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetverkrachting. De verdachte heeft op 17 augustus 2024 in Schiedam seksueel binnengedrongen bij het slachtoffer zonder gebruik te maken van een condoom, terwijl hij wist dat het slachtoffer dit niet wilde. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer als hoog ingeschat, mede door steunbewijs van een getuige en WhatsApp-berichten. De verdachte heeft ontkend dat er een gesprek over het gebruik van een condoom heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelt dat de verdachte op de hoogte was van de wens van het slachtoffer om een condoom te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, wat een ernstige inbreuk op de seksuele autonomie van het slachtoffer betekent. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en moet een schadevergoeding van € 4.177,97 betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente over de schadevergoeding toegewezen, die vanaf de datum van het delict verschuldigd is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10.031350.25
Datum uitspraak: 1 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. M.H. Bahreman, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had of moest vermoeden dat hij tegen de wil van de aangeefster bij haar seksueel is binnengedrongen zonder condoom. De aangeefster heeft niet gezegd dat zij geen geslachtsgemeenschap wilde zonder condoom. Voor zover ze dit wel zou hebben gezegd, kan niet worden vastgesteld dat hij hiervan op de hoogte was, mede gelet op de taalbarrière tussen hen en de contra-indicaties voor wetenschap inhoudende dat verdachte eerder altijd de grenzen van de aangeefster heeft gerespecteerd en na het seksuele contact meteen is vertrokken toen aangeefster dit vroeg.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte en de aangeefster elkaar hebben leren kennen via een dating-app. Na enkele dates hebben zij in de avond van 17 augustus 2024 afgesproken in de woning van de aangeefster. Die avond hebben zij elkaar gezoend, elkaar over en weer met wederzijds goedvinden betast – de verdachte onder andere bij aangeefsters vagina – en de verdachte heeft op enig moment aan aangeefster gevraagd of zij naar de slaapkamer zouden gaan. De aangeefster heeft verklaard dat zij op dit moment heeft gevraagd of de verdachte condooms bij zich had, waar hij bevestigend op zou hebben gereageerd en dat zij hierna naar de slaapkamer zijn gegaan. Nadat vervolgens in de slaapkamer over en weer orale seks zou hebben plaatsgevonden, zou de verdachte boven op de aangeefster zijn gaan liggen. De aangeefster heeft verklaard dat zij toen heeft gezegd dat hij een condoom om moest doen. Op dat moment ging de verdachte al met zijn penis in haar vagina en stootte al. Hij stopte niet toen ze het over het condoom had. De aangeefster heeft verder verklaard dat daarna, nadat de verdachte niet stopte met het bewegen van zijn penis in haar vagina, zij tegen hem heeft gezegd dat zij deze seks niet wilde zonder condoom en dat ze niet zwanger wilde worden. Zij zette hiernaast als blijk van protest haar hand tegen zijn borst. De verdachte zou niet hebben gereageerd en verder zijn gegaan met stoten. Hij keek haar intens aan, waarna zij haar ogen heeft gesloten. Kort daarna is hij, na enkele malen harder stoten, uit haar gegaan en is hij op haar onderbuik tot een orgasme gekomen.
In de onderhavige zaak speelt de situatie dat de aangeefster en de verdachte in beginsel beiden intiem met elkaar wensten te zijn. De aangeefster merkt in haar verklaring op dat zij op voorhand had verwacht dat dit zou gebeuren en dat zij zijn eerdere seksuele handelingen van die avond prima vond. Uit haar verklaring volgt verder dat zij ook de wil had dat op enig moment geslachtsgemeenschap zou plaatsvinden. Echter, de aangeefster verklaart dat zij dit alleen wilde indien dit zou gebeuren met gebruikmaking van een condoom. Zonder gebruikmaking van een condoom bestond deze wil dus niet. Niet ter discussie staat dat de verdachte met zijn penis in de vagina van de aangeefster is gegaan, zonder gebruikmaking van een condoom.
Uit de artikelen 242 en 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals die gelden sinds 1 juli 2024, volgt dat het strafbaar is om bij een ander seksueel het lichaam binnen te dringen als de persoon die dat doet, weet (art 243 Sr) of ernstige reden heeft om te vermoeden (art 242 Sr) dat bij de andere persoon de wil daartoe ontbreekt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte wist, dan wel ernstige reden had om te vermoeden dat bij de aangeefster de wil ontbrak om – op de wijze waarop hij dit heeft gedaan, te weten zonder gebruikmaking van een condoom – geslachtsgemeenschap met hem te hebben en hij desalniettemin bij haar is binnengedrongen. Hierbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat aan de verdachte een zedendelict is tenlastegelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn: degene die aangifte doet en de verdachte.
De aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat zij geen geslachtsgemeenschap wilde zonder condoom en dat de verdachte dit ondanks haar geuite wens toch geeft gedaan. Allereest overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van de aangeefster betrouwbaar acht. Anders dan de verdediging en de verdachte ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid hiervan. De aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard en in het dossier is ondersteuning aanwezig voor haar verklaring. Zo heeft een vriendin van aangeefster tegenover de politie verklaard dat aangeefster kort na het tenlastegelegde feit telefonisch contact met haar opnam en moest huilen. De vriendin van aangeefster is vervolgens naar haar toe gegaan en kon zien dat aangeefster emotioneel was geweest en een soort van verdoofd was. De verklaring van de getuige over wat aangeefster haar vertelde over het seksueel binnendringen komt overeen met wat aangeefster daarover heeft verklaard bij de politie. Daarnaast strookt de verklaring van de aangeefster met het Whatsapp-bericht dat zij later aan de verdachte heeft gestuurd, waarin zij onder meer schrijft:
“je hebt gelogen toen ik je vroeg of je condooms bij je had. Want je weet als je nee had gezegd, we niet verder intiem zouden zijn. Het feit dat toen ik je vroeg de condoom (waarvan je zei dat je die had) om te doen, je door bleef gaan, is niet oke. Het feit dat ik daarna zei ‘nee, ik wil dit niet zonder condoom, ik wil niet zwanger worden’, je zelfs licht wegduwde, en je toch door bleef gaan. Dit is niet oke. Ik kon niet geloven dat dit gebeurde en voor ik het wist was je klaar. Ik zei nee ik wil dit niet doen zo, en je ging gewoon verder”.Tegenover de verklaring van de aangeefster staat de ontkennende verklaring van de verdachte. Hij heeft verklaard dat er geen gesprek is geweest over het gebruik van een condoom tot tijdens de geslachtsgemeenschap. Tijdens de geslachtsgemeenschap heeft ze namelijk alleen gezegd dat hij moest oppassen omdat hij geen condoom had. Deze opmerking was voor hem de reden om buiten haar lichaam klaar te komen.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring die niet wordt ondersteund door ander bewijs. Er moet dus, kort gezegd, steunbewijs zijn. Dit steunbewijs acht de rechtbank aanwezig in de vorm van de hierboven genoemde verklaring van de getuige over de mentale staat van de aangeefster direct na het tenlastegelegde feit en de Whatsapp-berichten, waaronder het hierboven geciteerde bericht. Uit deze berichten volgt dat de verdachte in eerste instantie niet op dit bericht van de aangeefster reageerde. Na nog enkele berichten waarin de aangeefster hem op verschillende wijzen vraagt hoe hij tegen de situatie aan kijkt, berichtte de verdachte haar een dag later onder andere:
“Bedoel je dat ik je heb verkracht? Je hebt gelijk wat betreft het condoom, en dat heb ik je uitgelegd”.Naast het gegeven dat de verdachte hier het bericht van de aangeefster lijkt te bevestigen, ligt het voor de hand dat – als de situatie niet zo zou zijn geweest zoals de aangeefster in haar expliciete en gedetailleerde Whatsapp-bericht beschreef én de verdachte hieruit klaarblijkelijk opmaakte dat hij beschuldigd werd van een verkrachting – hij zijn verbazing hierover zou uiten en zou opmerken dat het niet zo gegaan is zoals zij in dat bericht beschrijft. De verklaring van de verdachte dat de aangeefster ofwel niet gesproken zou hebben over het gebruik van een condoom, ofwel de verdachte de aangeefster tijdens de geslachtsgemeenschap – al dan niet door een taalbarrière – niet zou hebben begrepen, is met voorgaande steunbewijsmiddelen niet geloofwaardig. De door de verdediging als contra-indicaties aangeduide omstandigheden dat de verdachte eerder wel haar grenzen had gerespecteerd, hij tijdens de geslachtsgemeenschap niet op haar reageerde en is weggegaan toen ze het vroeg, maken dit niet anders.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank uitgaat van de door het dossier ondersteunde verklaring van de aangeefster. Nu de verdachte, alvorens zij zich naar de slaapkamer verplaatsten, reeds op de hoogte was gebracht van de (al dan niet impliciete) wens van de aangeefster dat er condooms gebruikt zouden moeten worden bij eventuele geslachtsgemeenschap en zij vervolgens voor/aan het begin van de geslachtsgemeenschap ook nog direct en expliciet heeft gemeld – ondersteund door een hand op zijn borst – dat hij een condoom om moest doen, heeft hij wetenschap gekregen van de wil van de aangeefster op dit vlak. Hij wist dus dat zij de geslachtsgemeenschap op deze wijze niet wilde. Door desalniettemin zonder condoom met zijn penis haar lichaam seksueel binnen te dringen en de geslachtsgemeenschap voort te zetten, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het (ex 243 Sr) tenlastegelegde.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks17 augustus 2024 te Schiedam met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meerseksuele handelingen die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- zonder gebruik te maken van een condoom zijn, verdachtes, penis in de vagina
van die [slachtoffer] te brengen en
/ofhouden en
/ofbewegen
terwijl hij, verdachte, wist,
althans ernstige reden had om te vermoedendat bij die
[slachtoffer] daartoe de wil ontbrak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzetverkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting door tegen de wil van de aangeefster in zonder condoom seksueel bij haar binnen te dringen. Dit maakt een ernstige inbreuk op haar seksuele autonomie, haar lichamelijke integriteit en haar recht om zelf te beslissen in welke seksuele activiteiten zij wenst te participeren. De toelichting op de Wet seksuele misdrijven noemt in dat kader het belang van het seksuele zelfbeschikkingsrecht van mensen (Kamerstukken II, 2022–2023, 36 222, nr. 3, p. 67), waaronder de rechtbank ook verstaat de wijze waarop of de voorwaarden waaronder iemand deze handelingen al dan niet wil aangaan. Verder is het algemeen bekend dat een feit als dit nog lange tijd en mogelijk de rest van haar leven ernstige gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de krachtige slachtofferverklaring die namens haar tijdens de zitting is voorgelezen. De verdachte heeft zich alleen maar laten leiden door zijn eigen behoeften. Hij heeft zich niet gehouden aan de grenzen van aangeefster en zich niet bekommerd om haar belangen en de gevolgen die zijn handelen voor haar zouden kunnen hebben.
Volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juni 2025 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er verder rekening mee dat deze zaak verschilt van zaken waarin bij een slachtoffer de wil ontbreekt tot ieder seksueel binnendringen. In deze zaak stond het slachtoffer immers in beginsel open voor geslachtsgemeenschap, maar niet zoals de verdachte het heeft gedaan.
Alles afwegend acht de rechtbank drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het strafbare feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 677,97 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair dat de vordering niet toegewezen kan worden omdat er al een bedrag is uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, meer subsidiair matiging van het gevorderde bedrag.
8.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering voor de materiële schade van € 677,97 worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij is ondanks de tegemoetkoming van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvankelijk en kan tevens (tot het hierna vastgestelde bedrag) worden toegewezen, gelet op artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, dat bepaalt dat een ontvangen schadevergoeding (achteraf) wordt verrekend door het Schadefonds. De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.177,97, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
1. verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
2. verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
3. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
4. verklaart de verdachte strafbaar;
5. veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
6. veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 4.177,97 (zegge: vierduizendhonderdzevenenzeventig euro en zevenennegentig eurocent), bestaande uit € 677,97 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.1.
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
6.2.
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
6.3.
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 4.177,97 (zegge: vierduizendhonderdzevenenzeventig euro en zevenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
51 (eenenvijftig) dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en I.M. Braam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te Schiedam met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- zonder gebruik te maken van een condoom zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of houden en/of bewegen terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak
( art 242 Wetboek van Strafrecht, art 243 lid 1 Wetboek van Strafrecht )