5.3.het oordeel: de Zandink I heeft als enige schuld aan de aanvaring
5.3.1.In het kader van de vraag welke bepalingen uit het BPR van toepassing zijn hebben partijen gediscussieerd over de vraag of ter plaatse op het IJsselmeer sprake is van een betonde vaargeul of niet. Nu de (voorrangs)regels uit het BPR niet centraal staan bij de beoordeling in deze zaak (zie 5.2: het partijdebat gaat in de kern over de uitvoering van de passeerafspraak), zal de rechtbank op deze discussie niet verder ingaan en de term ‘vaarwater’ gebruiken.
de inhoud van de passeerafspraak staat vast
5.3.2.Uit het marifoonverkeer en uit de eigen stellingen van partijen blijkt dat de passeerafspraak duidelijk was en dat daarover tussen de schippers van de Zandink I en de Lindengracht geen misverstand bestond. De Lindengracht en de Zandink I zouden elkaar bakboord-bakboord passeren. De Zandink I zou daartoe voor de Lindengracht langsvaren en zou daarna naar de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater varen. De Lindengracht zou op haar beurt iets meer naar haar stuurboordzijde varen.
5.3.3.Nu de passeerafspraak en de inhoud ervan vaststaan, zal de rechtbank beoordelen of één of beide schepen een verwijt te maken valt bij het handelen of navigeren nadat de passeerafspraak is gemaakt.
5.3.4.Partijen zijn het er over eens dat de Lindengracht kort voor de aanvaring naar stuurboord heeft gekoerst en dat de Zandink I plotseling naar bakboord heeft gekoerst. Dat past op zichzelf ook in de door partijen aangevoerde feitelijke gang van zaken: beide partijen geven aan dat de schippers door deze manoeuvres op het laatste moment hebben geprobeerd om een aanvaring te voorkomen.
de rechtbank kent doorslaggevende betekenis toe aan de camerabeelden, want de Tresco-beelden van beide schepen laten een verschillend beeld zien
5.3.5.Ter onderbouwing van hun standpunten verwijzen beide partijen naar hun eigen Tresco-beelden en naar de camerabeelden van de Lindengracht.
5.3.6.De Tresco-beelden van de Lindengracht ondersteunen de stelling van RCT dat de Zandink I de Lindengracht vlak voor de aanvaring al voorlangs was gepasseerd. De Tresco-beelden van de Zandink I ondersteunen echter de stelling van Eeltink dat de Zandink I de Lindengracht (nog) niet voorlangs was gepasseerd. Op basis van de Tresco-beelden van partijen kan de rechtbank dus niet vaststellen of de Zandink I de Lindengracht voordat de aanvaring plaatsvond al voorlangs was gepasseerd.
5.3.7.Ook over de vraag of de Lindengracht geleidelijk is gaan overlopen naar de voor haar bakboordzijde van het vaarwater geven de Tresco-beelden niet hetzelfde beeld. De Tresco-beelden van de Zandink I en de tracks uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie ondersteunen de stelling dat de Lindengracht zich op enige momenten iets meer richting de bakboordzijde van het vaarwater bevond, maar de eigen Tresco-beelden van de Lindengracht geven juist het beeld dat de Lindengracht evenredig aan boei EZ 8 voer (met zoals door RCT bepleit, nagenoeg dezelfde dwarsafstand) en met een koers die wisselend met enkele graden (dus niet wezenlijk) naar bakboord of stuurboord is versprongen.
5.3.8.De rechtbank kent doorslaggevende betekenis toe aan de camerabeelden van de Lindengracht. Tijdens de zitting zijn de camerabeelden van de Lindengracht afgespeeld en hebben beide partijen toegelicht hoe deze camerabeelden hun standpunten onderbouwen. De camera’s van de Lindengracht bevinden zich op de boeg, ter hoogte van het stuurhuis en aan de bakboord achterzijde. Partijen hebben beide gewezen op de aanwezigheid van de boeien EZ 8 en EZ 9 in het vaarwater. Daarop gaat de rechtbank hierna in.
de camerabeelden ondersteunen het standpunt van RCT dat de Lindengracht aan de stuurboordzijde van het vaarwater voer, dat de Zandink I voorlangs was gepasseerd en dat de Zandink I vervolgens plots naar bakboord navigeerde
5.3.9.Dat de Lindengracht aan de stuurboordzijde van het vaarwater voer richting boei EZ 8 is voldoende door RCT onderbouwd. RCT heeft aan de hand van de camerabeelden toegelicht dat aan de horizon, rechtsboven, boei EZ 8 te zien is. Boei EZ 8 is een zogenaamde Isofase lichtboei waarbij de tijdsduur van de periode "aan" even lang is als de tijdsduur van de periode "uit". Een ‘Iso 8s’ boei is bijvoorbeeld steeds vier seconden aan en vier seconden uit (zie onderstaand fragment uit bijlage 8 van het BPR).
5.3.10.Boei EZ 8 is op de camerabeelden van de Lindengracht inderdaad steeds aan de horizon rechts waarneembaar doordat de boei vier seconden oplicht en dan weer vier seconden uit is.
5.3.11.Voorts ondersteunen de camerabeelden het standpunt dat de Zandink I de Lindengracht voorlangs was gepasseerd en daarna een draai naar bakboord heeft gemaakt.
5.3.12.RCT stelt dat voor de aanvaring en na het voorlangs kruisen alleen het toplicht en bakboordlicht van de Zandink I te zien zijn.
5.3.13.De draai van de Zandink I naar bakboord is vervolgens waarneembaar doordat even later ook het stuurboordlicht van de Zandink I te zien is.
5.3.14.De rechtbank stelt vast dat deze draai naar bakboord van de Zandink I duidelijk uit deze camerabeelden blijkt, waarna is te zien dat de schepen elkaar aan de bakboord voorzijden raken. Eeltink heeft in zoverre niet weersproken dat het klopt dat eerst het toplicht en bakboordlicht van de Zandink I te zien zijn en vervolgens, na de draai, ook het stuurboordlicht. In haar visie is de draai naar bakboord echter geen fout in strijd met de passeerafspraak, maar een noodmanoeuvre om de aanvaring te voorkomen. De rechtbank gaat daar hierna op in bij de beoordeling van de onderbouwing van het standpunt van Eeltink.
de camerabeelden geven geen onderbouwing voor het standpunt van Eeltink dat de Lindengracht naar bakboord, richting boei EZ 9 koerste
5.3.15.Eeltink heeft haar standpunt aan de hand van de camerabeelden en aan de hand van door haar overgelegde kaarten van het IJsselmeer van 2021 en 2024 nader toegelicht. De nieuwe kaart van 2024 laat zien dat de door RCT genoemde boei aan de (aanvankelijk) stuurboordzijde van de Lindengracht niet EZ 8 is, maar een Iso 8 boei. Op de oude kaart van 2021 is te zien dat daar een andere boei lag, genaamd Iso 8. Boei EZ 8 was er in 2023 nog niet. Op de camerabeelden is verder te zien dat de Lindengracht met de kop afkoerste op een boei aan de voor haar bakboordzijde van het vaarwater die er wel lag. Dat was de groene boei genaamd EZ 9. Op de camerabeelden is volgens Eeltink links aan de horizon een boei te zien die een keer flitst en vervolgens vier seconden stil is. Dat is geen Iso boei, maar een Flash boei, en daar koerste de Lindengracht op af.
5.3.16.De rechtbank overweegt als volgt. Een Flash boei geeft een lichtflits gedurende een seconde en is daarna een aantal seconden uit. Zoals blijkt uit onderstaand fragment uit bijlage 8 bij het BPR, geeft een FL 5s boei één seconde licht en is het daarna vier seconden uit.
5.3.17.De rechtbank constateert dat op de camerabeelden linksboven wel een boei waarneembaar is waarvan het lichtritme overeenkomt met dat van een FL 5s boei, maar dat kan niet de door Eeltink bepleite boei EZ 9 of de ook later door Eeltink genoemde boei EZ 11 zijn. Niet in geschil is immers dat boei EZ 9 (of EZ 11) geen Flash boei is, maar een Iso 4s boei. Als boei EZ 9 linksboven op de camerabeelden te zien zou zijn geweest, dan moest dat dus een boei zijn met een lichtritme waarbij het twee seconden licht was en vervolgens twee seconden donker. Dat is niet waar Eeltink op heeft gewezen bij het bekijken van de camerabeelden en is ook niet door de rechtbank zelf waargenomen bij het bekijken van de camerabeelden. De camerabeelden geven geen steun voor de stelling dat de Lindengracht aldus richting boei EZ 9 aan de bakboordzijde van het vaarwater is gaan overlopen. Eeltink heeft daarmee onvoldoende onderbouwd gesteld dat de Lindengracht is gaan overlopen naar bakboord richting boei EZ 9 en daarmee heeft zij ook het standpunt van RCT onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Voor nader deskundigenbewijs (als door Eeltink ter zitting ter sprake gebracht) bestaat bij deze stand van zaken geen aanleiding.
tussenconclusie: Zandink I als enige schuld aan de aanvaring, geen verwijt aan schipper van de Lindengracht te maken
5.3.18.Gelet op het voorgaande staat vast dat de Lindengracht aan de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater is blijven varen richting boei EZ 8, dat de Zandink I haar voorlangs is gepasseerd en vervolgens naar bakboord heeft gekoerst.
5.3.19.Op grond van de tussen partijen gemaakte passeerafspraak en wegens de eisen van goed zeemanschap diende de Zandink I, om bakboord-bakboord te passeren, voorlangs de Lindengracht te passeren, naar de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater te navigeren en daarna pas richting bakboord te koersen om vervolgens aan de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater verder te varen. Dat heeft de Zandink I niet gedaan en daarmee heeft de schipper zich niet aan de gemaakte passeerafspraak gehouden. Hij had zich ervan moeten vergewissen wanneer het veilig was om terug naar bakboord te sturen en zo uit te komen aan de voor de Zandink I stuurboordzijde van het vaarwater.
5.3.20.De rechtbank ziet niet in hoe de Zandink I met de gestelde ingezette noodmanoeuvre de aanvaring nog had kunnen voorkomen – wat daar ook van zij. Het hebben moeten uitvoeren van die manoeuvre past naar het oordeel van de rechtbank niet in het scenario waarin de Lindengracht steeds de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater heeft gehouden. Het te vroeg weer naar bakboord navigeren door de Zandink I heeft juist het gevaar voor de aanvaring doen ontstaan.
5.3.21.Gelet op de scherpe draai waarmee de Zandink I naar bakboord navigeerde, kon de Lindengracht niets meer doen om een aanvaring te voorkomen. De schipper van de Lindengracht hoefde er redelijkerwijs niet op bedacht te zijn dat de Zandink I na het voorlangs passeren te vroeg of te scherp naar bakboord zou draaien met het gevaar van de aanvaring. De rechtbank volgt RCT in haar stelling dat voor zover de Lindengracht niet tijdig en/of onvoldoende naar stuurboord heeft gestuurd, geldt dat dat niet causaal is aan de aanvaring. Dat maakt dat de Lindengracht volgens de rechtbank geen verwijt treft en dus geen schuld heeft aan de aanvaring.
5.3.22.Dat betekent dat de Zandink I als enige schuld heeft aan de aanvaring. Eeltink is als eigenaar van dat schip aansprakelijk voor de door de aanvaring veroorzaakte schade. Haar eigen vorderingen zullen worden afgewezen.
5.3.23.De rechtbank gaat hierna in op de vorderingen van RCT.