ECLI:NL:RBROT:2025:9582

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/676021 / FA RK 24-2245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van onderhoudsbijdrage tussen vader en jongmeerderjarige zoon na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 een beschikking gegeven over de onderhoudsbijdrage die een vader aan zijn jongmeerderjarige zoon moet betalen. De vader had verzocht om de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, omdat hij geen contact meer had met zijn zoon en niet wist of deze nog behoefte had aan financiële ondersteuning. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, maar heeft de onderhoudsbijdrage opnieuw berekend op basis van gewijzigde omstandigheden. De vader en de moeder van de jongmeerderjarige zijn gescheiden, en in het ouderschapsplan was een bijdrage van € 359,- per kind per maand vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongmeerderjarige inmiddels inkomsten heeft uit een bijbaantje en dat de moeder ook bijdraagt aan de kosten van levensonderhoud. De rechtbank heeft de onderhoudsbijdrage per 21 maart 2024 vastgesteld op € 227,- per maand, met een jaarlijkse verhoging op basis van wettelijke indexering. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/676021 / FA RK 24-2245
Beschikking van 11 juli 2025 over de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam,
t e g e n
[naam jongmeerderjarige] (voorheen: [achternaam man] ), hierna: de jongmeerderjarige,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 21 maart 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen ingekomen op 16 mei 2024;
  • het bericht met bijlagen van de jongmeerderjarige van 2 juni 2025;
  • het bericht met bijlage van de man van 3 juni 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 juni 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de jongmeerderjarige, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De man en [naam vrouw] (hierna: de vrouw) zijn de ouders van [naam jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] .
Daarnaast zijn de man en de vrouw ook de ouders van:
[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats] ;
[naam kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 te [geboorteplaats] .
2.2.
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 2 januari 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 december 2017 (hierna: echtscheidingsbeschikking) in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In het ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 25 oktober 2017, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, is bepaald dat de man vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage) zal voldoen van € 359,- per kind per maand.

3.De beoordeling

3.1.
Onderhoudsbijdrage
3.1.1.
De man verzoekt de door de man aan de jongmeerderjarige te betalen kinderbijdrage op nihil te stellen per 1 november 2023, dan wel per datum indiening verzoekschrift, dan wel de alimentatie te wijzigen naar een zodanig bedrag per een zodanige datum door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen. De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met de jongmeerderjarige. Hij heeft geen idee of hij nog behoefte heeft of daar inmiddels zelf in kan voorzien. De man is daarom per 1 november 2023 gestopt met de betaling van de bijdrage aan de jongmeerderjarige.
3.1.2.
De jongmeerderjarige voert gemotiveerd verweer en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige beschikking af te geven als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. De jongmeerderjarige heeft toegelicht dat hij voltijds naar school gaat en wat inkomsten heeft uit een bijbaantje.
3.1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank allereerst met partijen het conflict achter het geschil besproken. De kern van de zaak is voor beide partijen schrijnend. Tussen de man en de jongmeerderjarige is al enige tijd geen contact meer, tot verdriet van beiden. De man houdt de wens dat er een moment komt waarop de jongmeerderjarige weer ruimte voelt voor contact. De jongmeerderjarige heeft langere tijd de hoop gehad op contactherstel. Hij is teleurgesteld geraakt toen dat niet lukte. Uiteindelijk heeft hij afstand genomen van de man. Recent heeft hij daarom, nadat de man zijn verzoek aan de rechtbank heeft ingediend, zijn achternaam gewijzigd. De rechtbank hoopt dat met het nemen van een beslissing op het juridische geschilpunt, in de toekomst wellicht ruimte ontstaat bij partijen om voorzichtig en op passend tempo met elkaar te praten over het onderliggende conflict.
Juridisch kader
3.1.4.
Op grond van artikel 1:395a BW zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt. Uit het bepaalde in artikel 1:392 lid 2 BW volgt dat de verlengde onderhoudsplicht bestaat ongeacht de behoeftigheid van de in artikel 1:395a BW bedoelde meerderjarigen. Wel kunnen eventuele inkomsten van de meerderjarige van invloed zijn op de omvang van diens behoefte aan een ouderbijdrage.
3.1.5.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Deze wettelijke maatstaven zijn de behoeften van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige, aldus artikel 1:397 lid 1 BW. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant. Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
Wijziging van omstandigheden
3.1.6.
Met partijen ziet de rechtbank een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de vaststelling van de kinderbijdrage in het ouderschapsplan bij de echtscheidingsbeschikking. De jongmeerderjarige was ten tijde van de echtscheiding van zijn ouders minderjarig. De vrouw geniet inmiddels inkomsten uit loondienst, zodat zij kan bijdragen in het onderhoud voor de jongmeerderjarige. De jongmeerderjarige studeert en geniet inkomsten uit een bijbaantje.
3.1.7.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen bijdrage voor de jongmeerderjarige in geschil. De rechtbank zal de bijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
Behoefte
3.1.8.
Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat partijen het eens zijn om voor de behoefte van de jongmeerderjarige de door de man benoemde (niet aan de rechtbank overgelegde) berekening te hanteren. Daarin is de behoefte van de jongmeerderjarige berekend op € 854,- op basis van het Tremarapport 2025. Daar trekken partijen eerst de basisbeurs ter hoogte van € 104,- vanaf en vervolgens brengen zij daarop nog in mindering het gemiddelde maandelijkse inkomen van de jongmeerderjarige in 2024 ter hoogte van € 469,-, gebaseerd op zijn jaaropgave van 2024. Dat resulteert in een nettobedrag van € 281,-, waarvan partijen 88% voor rekening van de man laten komen. Tussen partijen is niet in geschil dat in 2024 door de man een bedrag van € 227,- is verschuldigd aan de jongmeerderjarige.
3.1.9.
Partijen zijn echter verdeeld over de vraag wat de bijdrage moet zijn van de man aan de jongmeerderjarige voor 2025. De man betoogt dat in 2025 het bedrag dat hij aan levensonderhoud zou moeten bijdragen € 78,- is, omdat de jongmeerderjarige in 2025 naar verwachting meer inkomen zal hebben uit zijn bijbaantje. Salaris heeft de neiging zich in de loop van de tijd te ontwikkelen. Als de man het inkomen van de jongmeerderjarige op basis van de loonstroken van de maanden januari tot en met april 2025 doorrekent naar een jaarinkomen, zou de jongmeerderjarige meer inkomen hebben. De jongmeerderjarige brengt daar echter tegen in dat hij ook in 2025 nog voltijds onderwijs zal volgen. Zijn prioriteit ligt bij zijn school. Hij werkt in de weekenden, vakanties en in periodes waar hij minder drukke schoolweken heeft.
3.1.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de man gestelde wijziging per 1 januari 2025 niet een rechtens relevante wijziging die herberekening van de bijdrage aan de jongmeerderjarige over 2025 rechtvaardigt. Uit de loonstroken van de jongmeerderjarige blijkt dat hij per 27 januari 2025 een andere baan heeft. Op de loonstrook staat dat hij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft als oproepkracht. Dat betekent geen vast inkomen. Het uitbetaalde loon op de loonstroken wisselt van € 405,08 tot € 240,31 netto. Daarmee is voor de rechtbank afdoende gebleken dat de verwachting dat de jongmeerderjarige zodanig veel meer dan € 469,- gemiddeld per maand zal gaan verdienen niet reëel is.
De ingangsdatum
3.1.11.
Het verzoekschrift is op 21 maart 2024 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
3.1.12.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank per 21 maart 2024 een door de man aan de jongmeerderjarige te betalen onderhoudsbijdrage van € 227,- per maand vaststellen. Omdat de onderhoudsbijdrage in 2025 wordt vastgesteld, zal de rechtbank bepalen dat de onderhoudsbijdrage per 1 januari 2025 ieder jaar moet worden verhoogd met een percentage gelijk aan de wettelijke indexering. Dit betekent dat de onderhoudsbijdrage per 1 januari 2025 € 242,- per maand bedraagt.
3.2.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2017, en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan van 25 oktober 2017, in die zin, dat de aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige met ingang van 21 maart 2024 wordt bepaald op € 227,-;
4.2.
bepaalt dat deze onderhoudsbijdrage per 1 januari 2025 (en vervolgens ieder jaar per 1 januari) moet worden verhoogd gelijk aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S.R. den Boer, griffier, op 11 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.