ECLI:NL:RBROT:2025:9630

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
10/996767-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en deelname aan een criminele organisatie

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1959 en niet ingeschreven in de basisregistratie personen. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van accijnsfraude met sigaretten en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 18 mei 2018 tot en met 8 november 2018 betrokken was bij de invoer van sigaretten zonder de vereiste accijns te betalen. Tien containers met sigaretten zijn in de haven van Rotterdam aangekomen, maar de inhoud bleek niet te voldoen aan de aangifte. De verdachte had een actieve rol in de organisatie die verantwoordelijk was voor het ompakken en verhandelen van deze sigaretten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de feiten, maar heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar laten wegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996767-18
Datum uitspraak: 17 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] [verblijfplaats] , [land] ,
raadslieden mrs. L. Huigsloot en R. Boonstra, beiden advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede oplegging van een geldboete van € 10.000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De tien containers
Tien containers met daarin dozen sigaretten zijn in de periode van 15 mei tot en met 25 oktober 2018 in de haven van Rotterdam aangekomen. Het betreft de containers met de volgende containernummers (die hierna voor de leesbaarheid worden aangeduid met het volgnummer):
[containernummer 1] (na overlading [containernummer 1A] )
[containernummer 2]
[containernummer 3]
[containernummer 4]
[containernummer 5]
[containernummer 6]
[containernummer 7]
[containernummer 8]
[containernummer 9]
[containernummer 10]
De containers zouden vervolgens via de haven van Antwerpen verder worden verscheept naar hun eindbestemming in Ghana of Singapore. In Antwerpen heeft de Belgische douane de inhoud van negen van de tien containers gecontroleerd. De containers 2 tot en met 4 (onder 1 b op de tenlastelegging) zijn op 31 augustus 2018 gecontroleerd en de containers 5 tot en met 10 (onder 1 c op de tenlastelegging) op 5 november 2018. Bij deze controle bleek dat enkel de dozen op de eerste rijen sigaretten bevatten. Verder waren de containers gevuld met dozen met betonnen klinkers of oude kleren en big bags met zand. Container 1 (onder 1 a op de tenlastelegging) is, na verscheping vanuit Antwerpen, in Ghana door de Ghanese douane geopend en gecontroleerd. Ook in deze container werden slechts enkele tientallen dozen met sigaretten aangetroffen en verder dozen met oude kleding die waren verzwaard met stenen.
De verdachte en zijn medeverdachten
Het bedrijf van de verdachte, [medeverdachte rechtspersoon 1] . (hierna: [medeverdachte rechtspersoon 1] ), was de koper van de partijen sigaretten in de containers. Het bedrijf [medeverdachte rechtspersoon 4] . (hierna: [medeverdachte rechtspersoon 4] ), met als [naam functie] medeverdachte [medeverdachte 1] en als (indirect) grootaandeelhouder medeverdachte [medeverdachte 2] , nam de containers met sigaretten in Rotterdam voor [medeverdachte rechtspersoon 1] in ontvangst en regelde het transport en de tijdelijke opslag van de containers op het bedrijfsterrein van [medeverdachte rechtspersoon 4] in ’s-Gravendeel voordat deze verder vervoerd werden naar Antwerpen.
Bij aankomst van de laatste zes containers met sigaretten in de haven van Rotterdam heeft de FIOD peilbakens op de containers geplaatst. Uit de gegevens afkomstig van de peilbakens is gebleken dat deze zes containers, voordat zij naar Antwerpen werden vervoerd, vanaf het terrein van [medeverdachte rechtspersoon 4] – uit observaties bleek met een trekker en oplegger – naar een loods aan de Minervaweg in Schiedam dan wel een loods aan de Mercuriusweg in Schiedam zijn gebracht. Uit observaties bij de loodsen komt naar voren dat er met containers in en uit werd gereden, big bags en bruine dozen tussen de loodsen heen en weer werden gebracht, twee containers leeg in de loods stonden, meerdere keren vrachtwagens aankwamen en vertrokken bij de loods aan de Minervaweg en de verdachte in nabijheid van de loodsen is gezien en een keer in zijn auto samen met medeverdachte [medeverdachte 3] een loods is binnengereden. [medeverdachte 3] was ook steeds de bestuurder van de trekker. Daarnaast is waargenomen dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de periode van 1 tot en met 7 november 2018 bijna dagelijks en soms meerdere keren op een dag, in wisselende samenstelling bij elkaar kwamen in een bedrijfspand van [medeverdachte 2] in Rotterdam.
Aantreffen niet in de accijnsheffing betrokken sigaretten
[medeverdachte 3] is op 1 november 2018 met een witte bakwagen de loods aan de Minervaweg binnengereden en vervolgens naar Bleiswijk gereden, waar hij de sleutels van de bakwagen overdroeg aan de medeverdachte [medeverdachte 4] . De douane heeft in die bakwagen, in een door [medeverdachte 4] gehuurde loods in Krimpen aan den IJssel en in de loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam in totaal bijna 50 miljoen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Voor de drie loodsen in Schiedam en Krimpen aan den IJssel was geen vergunning afgegeven om als douane-entrepot of accijnsgoederenplaats te fungeren.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande en de verklaring van [medeverdachte 4] vast dat de aangetroffen sigaretten, in de bakwagen en de drie loodsen, onderdeel uitmaakten van de partijen sigaretten die uit de containers waren verdwenen. De loodsen aan de Minervaweg en Mercuriusweg in Schiedam werden gebruikt om de sigaretten uit de containers te halen en te verhandelen zonder daarvoor accijns af te dragen.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten in de containers 1 t/m 4. Container 1 zou vermoedelijk zijn overgeladen in container [containernummer 1A] . De inhoud van de container is echter niet gecontroleerd in Rotterdam, waardoor niet is vastgesteld of de inhoud van de container overeenkwam met wat op de ladingsdocumenten stond vermeld. Het vermoeden ten aanzien van de inhoud van deze container is dus geheel gebaseerd op wat er in andere containers is aangetroffen en betreft dus niets meer dan een aanname. Ten aanzien van de containers 2 t/m 4 is niet vast komen te staan waar de sigaretten uit de container zijn gehaald, zodat niet duidelijk is of hier daadwerkelijk op enig moment sprake is geweest van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten.
Daarnaast dient de verdachte geheel te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Op het moment van aankomst van de sigaretten in de loods van [medeverdachte rechtspersoon 4] was [medeverdachte rechtspersoon 4] , dan wel medeverdachte [medeverdachte 1] , verantwoordelijk voor de accijnsverplichtingen. Het eigendomsrecht was overgedragen van [medeverdachte rechtspersoon 1] aan [medeverdachte rechtspersoon 4] . Daarnaast biedt het dossier geen direct bewijs voor enige wetenschap van de verdachte van het ompakken van de sigaretten en het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten.
Op grond van voorgaande kan tevens niet worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad op de deelname aan een criminele organisatie, waardoor de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn onbetrouwbaar, omdat zij onderling tegenstrijdig zijn en de FIOD bij het verhoor gebruik heeft gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Zij zijn daarom niet bruikbaar voor het bewijs. Ook zou het gebruik van deze verklaringen in strijd zijn met artikel 6 EVRM, nu de verdediging onvoldoende gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht. Indien de rechtbank ook dit standpunt niet volgt, wordt een voorwaardelijk verzoek gedaan om tien getuigen te horen.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Verklaringen van [medeverdachte 1]
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die [medeverdachte 1] bij de FIOD heeft afgelegd. Hoewel [medeverdachte 1] in eerste instantie heeft verklaard de verdachte niet te kennen, heeft hij de verdachte later herkend op een foto en verklaard dat het de verdachte is geweest die de opdrachten gaf. Ook getuige [naam getuige] heeft bevestigd dat het de verdachte is geweest die meerdere malen bij [medeverdachte rechtspersoon 4] op het terrein en op kantoor is geweest. De door [medeverdachte 1] belastende verklaring staat bovendien niet op zichzelf maar vindt steun in andere, hierna te bespreken, objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank acht die onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 1] die gebruikt zullen worden voor het bewijs dan ook betrouwbaar. Het verweer op dit punt wordt verworpen.
Van een schending van artikel 6 EVRM is eveneens niet gebleken. Weliswaar heeft de verdediging [medeverdachte 1] niet meer kunnen ondervragen omdat hij een beroep deed op zijn verschoningsrecht, maar zoals hiervoor overwogen vormen de verklaringen van [medeverdachte 1] niet het enige of doorslaggevende bewijs. De door [medeverdachte 1] geschetste wijze waarop het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden en de rol die de verdachte daarbij zou hebben gehad vinden steun in andere objectieve bewijsmiddelen.
4.3.2.
Verklaringen van [medeverdachte 4]
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die [medeverdachte 4] heeft afgelegd. [medeverdachte 4] heeft consistent verklaard en herkende de verdachte bij een fotoconfrontatie. Dat het ging om een enkelvoudige fotoconfrontatie doet niets aan de betrouwbaarheid af. Het ging hier immers om een fotoconfrontatie met een bekende en niet om de herkenning van een mogelijke dader die de getuige niet eerder had gezien. Daarbij vindt de door [medeverdachte 4] geschetste wijze waarop het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden en de rol die de verdachte daarbij zou hebben gehad steun in andere objectieve bewijsmiddelen. Het verweer omtrent de betrouwbaarheid wordt verworpen en van een schending van artikel 6 EVRM is ook niet gebleken.
4.3.3.
Feit 1
De verdachte was aandeelhouder van en betrokken bij het bedrijf [medeverdachte rechtspersoon 1] , de koper van de sigaretten. Over de koop van de sigaretten heeft er tussen 6 april 2018 en 20 april 2018 e-mailverkeer plaats gevonden tussen [medeverdachte rechtspersoon 2] , de Turkse fabriek van de sigaretten, en [medeverdachte rechtspersoon 1] . Gelet op het tijdsbestek gaat de rechtbank ervan uit dat het hier om de sigaretten in container 1 gaat. Hierbij is het de verdachte geweest die – in elk geval op dat moment – namens [medeverdachte rechtspersoon 1] heeft deelgenomen aan het berichtenverkeer. Ook is het telefoonnummer van de verdachte aangetroffen op twee Bills of Lading van de containers.
Op de telefoon van de verdachte zijn verder verschillende foto’s en sms-berichten aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de hiervoor beschreven illegale sigarettenhandel. Zo is een foto aangetroffen van een gedeelte van een Bill of Lading voor het vervoer van container 10 vanaf Turkije naar de haven van Rotterdam. Ook staat er een foto van een factuur van " [medeverdachte rechtspersoon 3] " op de telefoon betreffende de kosten voor de verscheping van container 4 en is een foto aangetroffen van de achterkant van container 4 met daarop zichtbaar een rederijverzegeling. Tevens komt uit de sms-berichten naar voren dat de verdachte contact heeft met derden over ‘laden’ aan de Fortunaweg in Schiedam (een van de loodsen waarin het ompakken plaatsvond).
In de woning van de verdachte zijn stukken aangetroffen die ook sterk wijzen op betrokkenheid. Er werden facturen van deze sigarettenbestellingen aangetroffen en een spiraalblok waarin contante betalingen worden beschreven en waarin een voorraadlijst van de sigaretten en een kasopstelling zijn opgenomen. Hierbij is een deel van de aantekeningen te relateren aan overboekingen van facturen met betrekking tot de containers 2, 3 en 4. De facturen van deze containers worden verantwoord in de kasopstelling in het spiraalblok.
Hierboven is al weergegeven dat uit observaties is gebleken dat de verdachte in nabijheid van de loodsen is gezien en een keer in zijn auto samen met [medeverdachte 3] een loods is binnengereden. Op 26 oktober 2018 wordt de verdachte daarnaast gezien op het bedrijventerrein van [medeverdachte rechtspersoon 4] , waarbij hij bij container 7 aan de rederijverzegeling voelt. Op 2 november 2018 is de verdachte gezien op het loodsenterrein aan de Mercuriusweg te Schiedam en op 7 november 2018 is hij waargenomen terwijl een Poolse trailer en trekker-combinatie achter hem aan reed. In die combinatie werden de volgende dag ruim 7,5 miljoen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen.
Door [medeverdachte 4] is verklaard dat hij de sigaretten aangeleverd kreeg door [medeverdachte 3] , en dat dat gebeurde op verzoek van de verdachte. [medeverdachte 4] haalde de sigaretten uit de originele dozen met opschrift en verpakte deze opnieuw in bruine dozen zonder opschrift (‘neutrale’ dozen). Hij kreeg hiervoor betaald. [medeverdachte 1] verklaarde met de verdachte te hebben gesproken over het vervangen van de goederen, waarop door de verdachte kenbaar werd gemaakt dat hij dit zou regelen met andere mensen met wie hij samenwerkte.
De modus operandi ten aanzien van die tien containers is steeds hetzelfde geweest. [medeverdachte rechtspersoon 1] trad op als koper van de sigaretten. [medeverdachte rechtspersoon 4] trad vanaf mei 2018, voordat de eerste container met sigaretten in Rotterdam arriveerde, als notify party op voor [medeverdachte rechtspersoon 1] c.q. de verdachte, de containers zijn met een vrachtwagen van [medeverdachte rechtspersoon 4] vanuit Rotterdam vervoerd naar het bedrijfsterrein van [medeverdachte rechtspersoon 4] in ’s-Gravendeel en vervolgens is het merendeel van de sigaretten uit de containers gehaald en vervangen door dozen kleding, zware stenen en big bags met zand.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte, vanaf het moment dat [medeverdachte rechtspersoon 1] met [medeverdachte rechtspersoon 4] zaken ging doen, feitelijke betrokkenheid had bij de organisatie van het ompakken van de sigaretten en het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten en hier steeds aan is blijven meewerken. Daarmee stelt de rechtbank de wetenschap van de verdachte van het ompakken van de sigaretten vast.
De verklaring van de verdachte dat medeaandeelhouder [persoon A] zich namens [medeverdachte rechtspersoon 1] bezig hield met de illegale sigarettenhandel en dat hij slechts voor hem optrad, is niet aannemelijk, gelet op de hiervoor beschreven feitelijke bemoeienissen van de verdachte. Daarbij komt uit het dossier geen enkel aanknopingspunt voor enig aandeel van medeaandeelhouder [persoon A] naar voren, afgezien van een door de verdediging overgelegde summiere verklaring van een andere aandeelhouder van [medeverdachte rechtspersoon 1] . Zowel de verklaringen van de getuigen als de chat- en tapgesprekken geven geen blijk van een dergelijke rol van [persoon A] . Daarnaast blijkt nergens uit dat [persoon A] ook in de woning zou hebben verbleven waar onder meer het spiraalblok is aangetroffen, zoals door de verdachte is aangevoerd. De dochter van de verdachte heeft ook verklaard dat zij daar met haar vader woonde, en heeft niets gezegd over eventuele andere bewoners.
Dat [medeverdachte rechtspersoon 1] bij dit alles onwetend was van het ompakken van de sigaretten en de verdere smokkel vanaf [medeverdachte rechtspersoon 4] , wordt tevens niet geloofwaardig geacht. De sigaretten waren immers voor [medeverdachte rechtspersoon 1] bestemd, nu zij optrad als koper. Toen het grootste deel van de lading sigaretten vervolgens verdween, zou het in de rede hebben gelegen dat [medeverdachte rechtspersoon 1] , die dan als koper werd opgelicht, hiervan melding had gemaakt, wat niet is gebeurd.
Of [medeverdachte rechtspersoon 1] het eigendomsrecht inmiddels had overgedragen aan [medeverdachte rechtspersoon 4] , is overigens niet relevant, nu de tenlastelegging ziet op het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, onafhankelijk van de vraag wie daarvan de eigenaar is. Dit verweer kan dan ook niet slagen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten dan ook wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.
4.3.4.
Feit 2
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De verdachte heeft gedurende een half jaar samen met anderen accijnsfraude gepleegd. In die periode zijn tien containers met sigaretten naar Nederland verscheept, waar het merendeel van de sigaretten uit de containers is omgepakt om te worden verhandeld en aan de accijnsheffing is onttrokken. Binnen deze opgezette fraudeconstructie vervulden de deelnemers ieder een eigen rol, zoals aankoper van de sigaretten, chauffeur, uithaler, ompakker en verhandelaar. Er werd een administratie bijhouden, zoals aangetroffen in het spiraalblok, waarin de contante betalingen, een voorraadlijst van de sigaretten en een kasopstelling werd bijgehouden. De verdachten hadden via berichtenverkeer contact, ontmoetten elkaar fysiek en zijn in wisselende samenstelling in een bedrijfspand in Rotterdam gezien of bij een van de loodsen. Gezien het vorenstaande was er sprake van een duurzaam en gestructureerd, op het handelen in onveraccijnsde sigaretten gericht samenwerkingsverband.
De verdachte heeft binnen de criminele organisatie een actieve rol vervuld en vormde onder andere een belangrijke schakel in het geheel, aan de voorkant van de keten. Hij liet het bedrijf waar hij aandeelhouder van was de sigaretten kopen, waarna deze naar Nederland werden verscheept en zo verder in de handelsketen terecht kwamen. Ook in het verdere proces van de illegale sigarettenhandel was de verdachte betrokken, gelet op de hiervoor beschreven aanwezigheid op het terrein bij [medeverdachte rechtspersoon 4] , bij de loodsen en de bij de vrachtwagen waarin de sigaretten verder werden vervoerd. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Het verweer wordt verworpen.
4.3.5. (
(Voorwaardelijk) verzoek horen getuigen
De verzoeken tot het horen van de tien getuigen zijn eerder ook gedaan bij zowel de rechter-commissaris als de meervoudige kamer en zijn in beide gevallen afgewezen. Het betreft dus herhaalde verzoeken tot het horen van getuigen.
Vooropgesteld wordt dat geen van de verzochte getuigen belastend heeft verklaard over de verdachte. Het bewijs tegen de verdachte wordt ook niet gebaseerd op hun verklaringen, voor zover die al onderdeel uitmaken van het dossier.
Uiteraard mag de verdediging ook verzoeken ontlastende getuigen te horen. In dit stadium van het proces is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing op dergelijke verzoeken. Uit de motivering die de verdediging nu, in essentie als herhaling, heeft aangevoerd, blijkt die noodzaak niet. De rechtbank ziet, gelet op de motivering van de verdediging in het licht van de bewezenverklaring en het daaraan ten grondslag liggende bewijs, geen noodzaak voor het horen van de genoemde getuigen en wijst dit verzoek af.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
, op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 18 mei 2018 tot en met 8 november 2018
, te Rotterdam en/of Schiedam en/of Krimpen aan den IJssel en/of Bleiswijk en/of ‘s-Gravendeel, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk
één (of meer)accijnsgoed
(eren
), te weten:
a.
a) (een
) (grote hoeveelheid
)sigaret
(ten
)/tabaksprodukt(en)in
of omstreeksde periode van 18 mei 2018 tot en met 3 juni 2018
(in een container, genummerd [containernummer 1]
, althans (later) [containernummer 1A] ),en
/of
b) (een
) (grote hoeveelheid
)sigaret
(ten
)/tabaksprodukt(en)in
of omstreeksde periode van 21 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018
(in
(een)container
(s), genummerd [containernummer 2] en
/of[containernummer 3] en
/of[containernummer 4]
),en
/of
c) (een
) (grote hoeveelheid
)sigaret
(ten
)/tabaksprodukt(en)in
of omstreeksde periode van 26 oktober 2018 tot en met vrijdag 5 november 2018
(in
een)container
(s
), genummerd [containernummer 5] en
/of[containernummer 6] en
/of[containernummer 7] en
/of[containernummer 8] en
/of[containernummer 9] en
/of[containernummer 10]
), althans
- 2.000.000 sigaretten (op 1 en/of 2 november 2018, in een vrachtwagen met kenteken [kentekennummer 1] ), en/of
- 7.540.000 sigaretten (op 7 en/of 8 november 2018, in een vrachtwagencombinatie, bestaande uit trekker met Pools kenteken [kentekennummer 2] en oplegger met kenteken [kentekennummer 3] ), en/of
- 6.250.000 sigaretten (op 8 november 2019, in een loods aan de [adres 1] te Schiedam), en/of
- 30.359.760 sigaretten (op 8 november 2018, in een bedrijfspand gelegen tussen de Minervaweg en Fortunaweg te Schiedam), en/of
- 5700.000 sigaretten (in een kantoorruimte aan de [adres 2] te Bleiswijk,
althans (telkens) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en),
voorhanden heeft
/hebbengehad,
dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing
is/zijn betrokken;
2.
hij
, op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 mei 2018 tot en met 8 november 2018
, te Rotterdam en/of ‘s-Gravendeel en/of Krimpen aan de IJssel en/of Schiedam, althansin Nederland
,heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband tussen: verdachte
,en
/of[medeverdachte 1]
,en
/of
[medeverdachte 3]
,en
/of[medeverdachte 4]
,en
/of[medeverdachte 2]
,en
/of[medeverdachte rechtspersoon 4] .,
in elk geval uit een of meer medeverdachte(n) en/of een of meer (andere) (rechts)perso(o)n(en)welke organisatie
(s) (telkens)tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het
lossen, laden, vervoeren, in enig gebouw, erf of besloten terrein inslaan, voorhanden hebben of daaruit uitslaankopen
,enverkopen
, te koop aanbieden of afleverenvan goederen, terwijl hij weet of vermoedt, dat een daarvoor in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan en/of de heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd (artikel 10:3, lid 1 en 2 van de Algemene douanewet) en
/of
- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van ingevolge de douanewetgeving vereiste aangiften, hetgeen er toe strekt dat te weinig rechten bij invoer wordt geheven (artikel 10:5, lid 1, 2 en 3 Algemene douanewet); en
/of
- het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, zijnde tabaksproducten, die niet overeenkomstig de bepaling van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1, juncto artikel 97 Wet op de accijns).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd;

2.

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een periode van een half jaar samen met anderen meermaals opzettelijk een grote hoeveelheid sigaretten voorhanden gehad die zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit Turkije en Montenegro Nederland waren binnengesmokkeld. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die het verhandelen van onveraccijnsde sigaretten als oogmerk had. De verdachte had daarbij een sturende en onmisbare rol. Hij was – met zijn bedrijf [medeverdachte rechtspersoon 1] – koper van de sigaretten en was vanaf het begin tot het einde betrokken bij de fraude.
Met deze handel is voor een groot bedrag aan accijns ontdoken. De schatkist van de Staat der Nederlanden is daardoor ernstig benadeeld. De Belastingdienst/FIOD heeft berekend dat het fiscale nadeel ruim € 28.000.000,- bedraagt. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabakswaren concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. Ook heeft de verdachte geen openheid van zaken gegeven en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en meer concreet op de straffen die eerder door deze rechtbank aan de medeverdachten zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding.
Wel houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke berechtingstermijn. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 8 november 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met ruim vier jaren overschreden.
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met deze forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten en de blanco documentatie van de verdachte. Daarbij heeft de verdachte nog enkele maanden langer moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak dan zijn medeverdachten. Aan drie van zijn medeverdachten zijn echter ook hoge naheffingsaanslagen opgelegd door de Belastingdienst, waarmee door de rechtbank rekening is gehouden bij de strafmaat, en dat geldt niet voor de verdachte. Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal zij die straf aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen computer en telefoons verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen goudkleurige Samsung telefoon, onderzocht in [dossiernummer] , zal verbeurd worden verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan. Ten aanzien van de overige in beslag genomen telefoons en computer zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Niet kan worden vastgesteld dat de bewezen feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
85 dagen hechtenis;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
- GSM zaktelefoon Kl: goudkleurig (Omschrijving: SAMSUNG DUOS, [serienummer 1] in zwart hoesje);
gelast de teruggave aan verdachte van:
  • Computer Kl: Zwart (Omschrijving: BQ AQUARIS, [serienummer 2] BQ Aquaris met voeding/Cryptophone);
  • GSM zaktelefoon Kl: Zwart (Omschrijving: SAMSUNG DUOS, [serienummer 3] , betreft zogenaamde Cryptophone);
  • GSM zaktelefoon Kl: Zwart (Omschrijving BLACKBERRY, [serienummer 4] zogenaamde Cryptophone);
  • Computer Kl: wit (Omschrijving: ACER TABLET, [serienummer 5] Scherm kapot)
  • GSM zaktelefoon Kl: zwart (Omschrijving: GSM OPDRUK Google [serienummer 6] zwarte telefoon met opdruk Google);
  • GSM zaktelefoon Kl: Zwart (Omschrijving: BLACKBERRY GSM, [serienummer 7] , in doosje van Samsung, betr. Cryptophone).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en A. Sennef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 juni 2025.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2018 tot en met 8 november 2018, te Rotterdam en/of Schiedam en/of Krimpen aan den IJssel en/of Bleiswijk en/of ‘s-Gravendeel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk één (of meer) accijnsgoed(eren), te weten:
a. a) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en) in of omstreeks de periode van 18 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 (in een container, genummerd [containernummer 1] , althans (later) [containernummer 1A] ), en/of
b) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en) in of omstreeks de periode van 21 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018 (in (een) container(s), genummerd [containernummer 2] en/of [containernummer 3] en/of [containernummer 4] ), en/of
c) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en) in of omstreeks de periode van 26 oktober 2018 tot en met vrijdag 5 november 2018 (in een) container(s), genummerd [containernummer 5] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 8] en/of [containernummer 9] en/of [containernummer 10] ), althans
- 2.000.000 sigaretten (op 1 en/of 2 november 2018, in een vrachtwagen met kenteken [kentekennummer 1] ), en/of
- 7.540.000 sigaretten (op 7 en/of 8 november 2018, in een vrachtwagencombinatie, bestaande uit trekker met Pools kenteken [kentekennummer 2] en oplegger met kenteken
[kentekennummer 3] ), en/of
- 6.250.000 sigaretten (op 8 november 2019, in een loods aan de [adres 1] te Schiedam), en/of
- 30.359.760 sigaretten (op 8 november 2018, in een bedrijfspand gelegen tussen de Minervaweg en Fortunaweg te Schiedam), en/of
- 5700.000 sigaretten (in een kantoorruimte aan de [adres 2] te Bleiswijk, althans (telkens) (een) (grote hoeveelheid) sigaret(ten)/tabaksprodukt(en),
voorhanden heeft/hebben gehad, dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is/zijn betrokken;
2.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 8 november 2018, te Rotterdam en/of ‘s-Gravendeel en/of Krimpen aan de IJssel en/of Schiedam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband tussen: verdachte, en/of [medeverdachte 1] , en/of
[medeverdachte 3] , en/of [medeverdachte 4] , en/of [medeverdachte 2] , en/of [medeverdachte rechtspersoon 4] ., in elk geval uit een of meer medeverdachte(n) en/of een of meer (andere) (rechts)perso(o)n(en) welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het lossen, laden, vervoeren, in enig gebouw, erf of besloten terrein inslaan, voorhanden hebben of daaruit uitslaan kopen, verkopen, te koop aanbieden of afleveren van goederen, terwijl hij weet of vermoedt, dat een daarvoor in de douanewetgeving voorziene aangifte niet is gedaan en/of de heffing van die rechten overeenkomstig de douanewetgeving is verzekerd (artikel 10:3, lid 1 en 2 van de Algemene douanewet) en/of
- het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van ingevolge de douanewetgeving vereiste aangiften, hetgeen er toe strekt dat te weinig rechten bij invoer wordt geheven (artikel 10:5, lid 1, 2 en 3 Algemene douanewet); en/of - het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, zijnde tabaksproducten, die niet overeenkomstig de bepaling van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken (artikel 5 lid 1, juncto artikel 97 Wet op de accijns).
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/996767-18
Op 17 juni 2025 heeft de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, een vonnis uitgesproken in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] [verblijfplaats] , [land] ,
raadslieden mrs. L. Huigsloot en R. Boonstra, beiden advocaat te Rotterdam.
In het dictum van het vonnis is bij vergissing niet opgenomen dat:
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Het dictum van het vonnis zal daarom bij deze beslissing worden hersteld.
Beslissing
De rechtbank:
beslist dat de volgende alinea in het dictum wordt toegevoegd;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt de griffier deze beslissing aan te tekenen op en te hechten aan het origineel van het vonnis dat is hersteld.
Dit herstelvonnis is op 17 juni 2025 gewezen door
mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en A. Sennef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit herstelvonnis mede te ondertekenen.