ECLI:NL:RBROT:2025:9640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
11738113 VV EXPL 25-331
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over afgifte van loonstroken en matiging van boete in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak, die op 17 juli 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. S. Ramautar en mr. D. Arpaçay, vorderde de gedaagde om binnen drie dagen een salarisspecificatie te verstrekken voor twee betalingen die op 23 april 2025 zijn gedaan. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende spoed aanwezig was om de eis in kort geding toe te wijzen, maar gaf de gedaagde meer tijd om aan de veroordeling te voldoen. De kantonrechter matigde ook de gevorderde dwangsom, die is vastgesteld op € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,-. De proceskosten werden voor rekening van de gedaagde gesteld, omdat deze grotendeels ongelijk kreeg. De totale kosten werden begroot op € 916,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige afgifte van loonstroken in arbeidsrechtelijke geschillen en de rol van de rechter in het waarborgen van billijkheid in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11738113 VV EXPL 25-331
datum uitspraak: 17 juli 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigden: mr. S. Ramautar en mr. D. Arpaçay,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 27 juni 2025, met bijlagen.
1.2.
Op 10 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting met en mr. Ramautar besproken. [gedaagde] is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat deze spoed aanwezig is. De eis lijkt grotendeels niet onrechtmatig of ongegrond en wordt daarom voor dat deel toegewezen (artikel 139 Rv). Wel krijgt [gedaagde] iets meer tijd krijgt om de specificatie aan [eiseres] te verstrekken en wordt de gevorderde dwangsom gematigd.
2.2.
[eiseres] vordert een veroordeling van [gedaagde] om binnen drie dagen een salarisspecificatie te verstrekken voor de betalingen van € 484,97 en € 6.868,26 die [gedaagde] op 23 april 2025 heeft gedaan. De kantonrechter geeft [gedaagde] daarvoor een termijn van vijf werkdagen, omdat hij drie dagen te kort vindt om aan de veroordeling te voldoen. Daarnaast matigt de kantonrechter (ambtshalve) de gevorderde dwangsom, omdat de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. [gedaagde] moet voor elke dag dat zij niet aan de veroordeling voldoet (en dus niet binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis een salarisspecificatie voor beide bedragen verstrekt) een dwangsom aan [eiseres] betalen van € 100,- per dag, met een maximum van € 5.000,-. De gemachtigde van [eiseres] heeft toegelicht dat hij verwacht dat de eventueel nog resterende vordering van [eiseres] ten hoogste € 3.000,- zal bedragen; het maximumbedrag van € 5.000,- staat naar het oordeel van de kantonrechter in verhouding tot deze eventuele resterende vordering en zal daarnaast een voldoende prikkel moeten zijn voor [gedaagde] om aan de veroordeling te voldoen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.3.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 148,- aan dagvaardingskosten, € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,-aan nakosten. Dat is in totaal € 916,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.4.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken de salarisspecificatie voor de op 23 april 2025 gedane betalingen van € 474,97 en € 6.806,26, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 916,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909