ECLI:NL:RBROT:2025:9677

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
99/000405-39 en 23-001210-16 en 22-003664-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juli 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1983, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Na een periode van voorwaardelijke invrijheidstelling, die op 5 augustus 2024 begon, zijn er verschillende bijzondere voorwaarden aan de invrijheidstelling verbonden. Deze omvatten onder andere een meldplicht bij Reclassering Nederland, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontroles. Op 11 juni 2025 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich herhaaldelijk niet aan de voorwaarden had gehouden.

Tijdens de openbare terechtzitting op 28 juli 2025 is de zaak behandeld. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn raadsman heeft de omstandigheden toegelicht, waaronder een ongeluk dat de veroordeelde had opgelopen. De officier van justitie heeft de vordering gewijzigd en verzocht om herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 365 dagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de voorwaarden niet naleefde, wat leidde tot zorgen over recidive. Ondanks eerdere positieve signalen van de reclassering, was de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde verwijtbaar niet had voldaan aan de voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping toegewezen en gelast dat de veroordeelde 365 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan, terwijl het resterende deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling in stand blijft.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf
VI-zaaknummer: 99/000405-39
Parketnummers: 23-001210-16 (rechtsmiddel van 13/689081-15) en 22-003664-16
(rechtsmiddel van 10-811190-15 en 10-812040-16)
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].
Raadsman mr. T.P. Schut, advocaat te Amsterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2016, is
aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vier weken, met aftrek
van voorarrest.
Tevens is bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van
8 maart 2018 aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twaalf
jaren, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 5 augustus 2024 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proeftijd van
1470 dagen is op dat moment ingegaan. Het strafrestant bedroeg 1470 dagen.
Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling waren - voor zover hier van belang - de volgende
bijzondere voorwaarden verbonden:
  • meldplicht bij Reclassering Nederland;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan of inspannen voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het
behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding; openheid van zaken tonen ten aanzien van zijn financiële situatie;
  • meewerken aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, waaronder eventueel het meewerken aan schuldhulpverlening;
  • meewerken aan bloedonderzoek of urineonderzoek of een ander controlemiddel om het middelengebruik te controleren/beheersen;
  • het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de bijzondere voorwaarden.
De rechter-commissaris heeft op 27 augustus 2024 de schorsing van de voorwaardelijke
invrijheidstelling bevolen.
De rechtbank Rotterdam heeft op 9 september 2024 de voorlopige invrijheidsstelling
herroepen voor de duur van 30 dagen.
De veroordeelde is op 28 maart 2025 wederom voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proeftijd van 1440 dagen is op dat moment ingegaan. Het strafrestant bedraagt 1440 dagen.

Vordering

Op 11 juni 2025 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, wegens het herhaaldelijk niet
naleven van een deel van de voormelde voorwaarden, meer specifiek de meldplicht, het
begeleid wonen, het meewerken aan middelencontroles en de open, gemotiveerde en
meewerkende houding.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 4 juni 2025 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
28 juli 2025.
De officier van justitie mr. N. Daalder en de raadsman zijn gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de veroordeelde vanwege een ongeluk een open beenwond heeft en daardoor tot op heden niet mobiel is. Dit is ook de reden waarom de zitting op 27 juni 2025 is aangehouden. De veroordeelde heeft aangegeven dat de zitting zonder zijn aanwezigheid doorgang kan vinden.
De officier van justitie heeft de vordering mondeling gewijzigd in die zin dat is
gerekwireerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedurende 365 dagen.
De raadsman heeft verzocht de duur van de herroeping van de vordering te beperken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De veroordeelde heeft zich door omstandigheden niet aan de bijzondere voorwaarden gehouden. Zo is de veroordeelde na een detentie van negen jaren in vrijheid gesteld en waren praktische zaken onvoldoende geregeld. Het is de veroordeelde tot op heden niet gelukt om een telefoon te regelen. Ook heeft de veroordeelde de meldplicht en urinecontroles niet nageleefd, omdat hij aanwezig wilde zijn bij de echo’s van zijn destijds zwangere vriendin. De vriendin van de veroordeelde heeft inmiddels een miskraam gekregen, hetgeen ook de nodige impact heeft gehad op de veroordeelde. Ten aanzien van de urinecontrole heeft de veroordeelde aangegeven dat hij veel water heeft gedronken nadat hij alcohol had gedronken, waardoor uit de test bleek dat de urine verdund was met water. Met betrekking tot het begeleid woontraject heeft de veroordeelde aangegeven geen klik te hebben met het personeel van HVO Querido en wenste hij de aanwezigheid van zijn raadsman bij de gesprekken. De raadsman was hiertoe echter niet in staat, omdat hij gedurende deze periode op vakantie was. De veroordeelde is, ondanks al het voorgaande, welwillend om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
De bedreiging, diefstal en huisvredebreuk zijn naar weten van de raadsman geseponeerd en de veroordeelde heeft enkel een geldboete gekregen voor het vernielen van een politiecel.

Beoordeling door de rechtbank

Op 28 maart 2025 is de veroordeelde wederom in vrijheid gesteld na het uitzitten van een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden en het uitzitten op andere titels.
Blijkens het rapport van de reclassering van 4 juni 2025 was de reclassering aanvankelijk positief over de houding van de veroordeelde na deze invrijheidsstelling. De veroordeelde verscheen wekelijks op zijn meldplicht en leek meer in beeld te zijn bij zijn begeleide woonplek. Ook had de veroordeelde naar eigen zeggen dagbesteding gevonden door aan de slag te gaan als voeger in de bouw bij een vriend in Hoorn en werkte hij mee aan de intakefase van zijn behandeling bij Inforsa.
Ondanks het voorgaande bleven er zorgen bestaan omtrent de veroordeelde. Zo kreeg de veroordeelde een boete opgelegd voor het beledigen van een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, waardoor hij de meldplicht op 24 april 2025 miste en werd hij op
26 april 2025 aangehouden wegens verdenking van huisvredebreuk en diefstal. De veroordeelde verklaarde de feiten onder invloed van alcohol te hebben gepleegd en uit de urinecontrole bleek dat de urine verdund was met water. Ook het begeleide woontraject kwam niet van de grond, omdat de veroordeelde onvoldoende aanwezig was op zijn begeleide woonplek. De reclassering is de veroordeelde tegemoet gekomen door met hem een weekplanning op te stellen. Dit bleek echter opnieuw niet het gewenste effect te hebben. De veroordeelde heeft vervolgens drie meldplichten gemist, was slechts beperkt telefonisch bereikbaar en is onvoldoende aanwezig geweest op zijn begeleide woonplek. Wel heeft de veroordeelde wekelijks zijn leefgeld opgehaald.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de voorwaarden van de meldplicht, begeleid wonen, het meewerken aan middelencontroles en de open, gemotiveerde en meewerkende houding verwijtbaar niet heeft nageleefd. Onder de huidige omstandigheden wordt de kans op recidive onverminderd aanwezig geacht en kan, ondanks de inspanningen van de betrokken hulpverleners, niet worden gewerkt aan recidivebeperking. Bovendien was de veroordeelde gewaarschuwd vanwege zijn eerdere gedeeltelijke herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling. De consequenties van het opnieuw niet naleven van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden komen geheel voor rekening en risico van de veroordeelde. Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is om die reden aan de orde.
De rechtbank gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van 365 dagen, moet worden ondergaan. Het resterende deel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling blijft in stand. Voor dit deel zullen de voorwaarden gelden zoals deze reeds eerder zijn gesteld.

BeslissingDe rechtbank:

- wijst toe de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 365 dagen, moet worden ondergaan;
- wijst de vordering voor het overige af;
- heft op het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door mr. A.P. Hameete, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en M. Nijboer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B.A. Slebus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.