ECLI:NL:RBROT:2025:9685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/700716 / HA ZA 25-456
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorverwijzing naar de kantonrechter in civiele zaak met onbepaalde waarde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [persoon A 1] en [persoon A 2] een vordering ingediend tegen gedaagden [persoon B 1] en [persoon B 2]. De eisers vorderen onder andere de verwijdering van een houten paal en erfafscheiding in hun achtertuin, alsook de oprichting van een mandelige scheidsmuur. Gedaagden hebben in een incident verzocht om de zaak door te verwijzen naar de kantonrechter, stellende dat de vorderingen van eisers geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigen. De rechtbank heeft op 30 juli 2025 geoordeeld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen een hogere waarde vertegenwoordigen en heeft zich onbevoegd verklaard. De rechtbank heeft de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak is doorverwezen naar de rolzitting van de kantonrechter, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen en ook zonder advocaat kunnen procederen. Het teveel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/700716 / HA ZA 25-456
Vonnis in incident van 30 juli 2025
in de zaak van

1..[persoon A 1] ,

en
2.[persoon A 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. N. Weel te Zoetermeer,
tegen

1..[persoon B 1] ,

en
2.[persoon B 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.Th. de Haan te Alblasserdam.
Partijen zullen hierna [persoon A 1] c.s. en [persoon B 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 mei 2025 met producties 1 tot en met 16,
  • de incidentele conclusie tot verwijzing van [persoon B 1] c.s.,
  • het B16-formulier van 17 juni 2025 waarin mr. Weel de rechtbank bericht dat er geen bezwaar bestaat tegen het verzoek van gedaagden om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
[persoon A 1] c.s. vorderen (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[persoon B 1] c.s. veroordeelt om binnen een termijn van vier weken na de datum van het vonnis over te gaan tot het verwijderen van de door [persoon B 1] c.s. geplaatste houten paal in de achtertuin van [persoon A 1] c.s. en tot verwijdering van de huidige erfafscheiding in de achtertuin van beide percelen, bestaande uit het houten hekwerk met gaas en de hedera zoals omschreven onder afbeelding 3 en 4 van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 dat [persoon B 1] c.s. hiermee in gebreke blijven, althans subsidiair te gedogen dat [persoon A 1] c.s. de houten paal, het houten hekwerk met gaas en de hedera zelf verwijdert op kosten (ten minste voor de helft) van [persoon B 1] c.s.;
[persoon B 1] c.s. veroordeelt om hun medewerking te verlenen aan het binnen 30 dagen na de datum van vonnis voor gezamenlijke rekening (ieder de helft) van partijen het oprichten van een mandelige scheidsmuur van 2 meter hoog op de juridische en thans bekende kadastrale erfgrens van de achtertuin, eveneens op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 dat [persoon B 1] c.s. hiermee in gebreke blijven;
[persoon B 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [persoon A 1] c.s. te betalen een bedrag van € 520,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
[persoon B 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
2.2.
[persoon B 1] c.s. hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[persoon B 1] c.s. vorderen dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken.
3.2.
Zij stellen daartoe dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen van [persoon A 1] c.s. geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigen, zodat de rechtbank zich op de voet van artikel 93 aanhef en sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onbevoegd dient te verklaren. Naar verwachting van [persoon B 1] c.s. zullen de kosten namelijk ruimschoots onder de € 2.000,00 blijven.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
[persoon A 1] c.s. hebben de rechtbank middels het ingediende B16-formulier laten weten dat ze geen bezwaar hebben tegen het verzoek van [persoon B 1] c.s. om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.
4.2.
Artikel 93 aanhef en onder b Rv bepaalt dat zaken betreffende vorderingen van een onbepaalde waarde door de kantonrechter worden behandeld en beslist indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Volgens artikel 71 lid 2 Rv kan de rechtbank – hetzij ambtshalve, hetzij op verlangen van een van de partijen – een zaak doorverwijzen naar de kantonrechter indien deze bevoegd is om kennis te nemen van de zaak.
4.3.
De vorderingen van [persoon A 1] c.s. zijn van onbepaalde waarde. [persoon A 1] c.s. hebben niet betwist dat hun vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat de vorderingen het bedrag van € 25.000,00 niet zullen overschrijden.
4.4.
Gezien het voorgaande verklaart de rechtbank zich onbevoegd en verwijst zij de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv door naar de kantonrechter op de in de beslissing vermelde wijze.
4.5.
Omdat geen van de partijen in het ongelijk wordt gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in de zin dat partijen de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
donderdag 7 augustus 2025 om 11:30 uurwaar partijen verder kunnen procederen;
5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter beslist op welke wijze de zaak wordt voortgezet, waarna de griffier de partijen over deze beslissing informeert;
5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de zaak bij de kantonrechter niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar dat zij ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
[3961/2083/2459]