ECLI:NL:RBROT:2025:9732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/702388 / HA RK 25-628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2025 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen de rechter-commissaris, mr. J. van Dort, die had besloten af te zien van het horen van getuigen in de strafzaak tegen verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de procesbeslissingen van de rechter-commissaris niet konden leiden tot een geslaagd wrakingsverzoek, omdat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid was aangetoond. De rechter-commissaris had eerder een beslissing genomen om getuigen niet te horen, omdat er onvoldoende informatie was om een rechtshulpverzoek aan de Verenigde Arabische Emiraten in te dienen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was en dat de afwijzing van het wrakingsverzoek niet kon worden toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/702388 / HA RK 25-628
Beslissing van 7 augustus 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. A. Boumanjal,
strekkende tot de wraking van
mr. J. van Dort,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10-996680-18. Een aantal stukken uit het strafdossier is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 27 juni 2025;
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 18 juli 2025.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 24 juli 2025 zijn verschenen:
  • de advocaat van verzoeker; en
  • de rechter-commissaris.
De advocaat van verzoeker heeft onder meer het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota, die aan het procesdossier is toegevoegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft – samengevat weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Op 27 maart 2024 heeft onder andere in de strafzaak tegen verzoeker een regiebijeenkomst in het kabinet van de rechter-commissaris plaatsgevonden. Vervolgens heeft verzoeker onderzoekswensen ingediend, waaronder het horen van [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] als getuigen. De rechter-commissaris heeft het verzoek om die getuigen te horen bij beslissing van 6 mei 2024 afgewezen. Verzoeker heeft op 21 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen die beslissing. Dit bezwaar is op 27 januari 2025 gegrond verklaard door de meervoudige raadkamer van deze rechtbank. De meervoudige raadkamer heeft bepaald dat de rechter-commissaris deze getuigen alsnog moet horen. De rechter-commissaris heeft vervolgens aan verzoeker gevraagd om persoons- en contactgegevens van de getuigen, omdat de getuigen in [plaats 2] wonen en er om die reden een rechtshulpverzoek aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) moest worden opgesteld. Verzoeker heeft toen een aantal gegevens van de getuigen aan de rechter-commissaris verstrekt. Nadat verzoeker vervolgens enige tijd niets had vernomen, ontving hij als een donderslag bij heldere hemel een proces-verbaal van 23 juni 2025. Daarin staat onder meer dat de rechter-commissaris afziet van het horen van de getuigen, omdat de rechter-commissaris meent dat vanwege het ontbreken van kopieën van de paspoorten van de getuigen geen geslaagd rechtshulpverzoek kan worden opgesteld en om die reden niet aannemelijk is dat de getuigen binnen afzienbare tijd kunnen worden gehoord. Verzoeker is in de aanloop naar deze beslissing niet betrokken of gekend. Ook is niet gevraagd om zijn zienswijze of naar de mogelijkheden bij verzoeker tot het overleggen van kopieën van paspoorten van de getuigen. Verzoeker heeft de rechter-commissaris na kennisname van haar beslissing onverwijld medegedeeld dat verzoeker nog altijd contact heeft met (een aantal van) de getuigen en een rol van betekenis zou kunnen vervullen in het verkrijgen van kopieën van hun paspoorten. Verzoeker heeft de rechter-commissaris gevraagd de beslissing te heroverwegen en verzoeker de gelegenheid te bieden meer identiteitsgegevens van de getuigen aan te leveren. De rechter-commissaris heeft evenwel zonder enige motivering dit voorstel naast zich neergelegd en in wat door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding gezien het proces-verbaal aan te passen. Deze beslissing, die er in feite op neerkomt dat de rechter-commissaris geen gevolg heeft gegeven en heeft willen geven aan de beslissing van de meervoudige raadkamer om de getuigen te horen, is zo onbegrijpelijk dat sprake is van partijdigheid en van een motivering van de (tussen)beslissing die in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris.
2.2.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling van 24 juli 2025 op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat zij of hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De beslissing van de rechter-commissaris om af te zien van het horen van de getuigen – op de grond dat niet aannemelijk is dat de getuigen binnen afzienbare tijd gehoord kunnen worden – en de beslissing tot afwijzing van het verzoek om heroverweging van deze beslissing zijn procesbeslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat rechterlijke (proces)beslissingen als zodanig geen grond kunnen vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (proces)beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in het geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat geldt ook als er, zoals in deze zaak, geen zelfstandig rechtsmiddel openstaat tegen de beslissingen van de rechter-commissaris.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (proces)beslissingen grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (proces)beslissingen (of het ontbreken van die motivering) in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
De wrakingskamer oordeelt als volgt.
De achtergrond
3.5.
Voor de beoordeling van deze zaak is het van belang om eerst de achtergrond te schetsen. De achtergrond is gebaseerd op wat is gebleken uit (1) informatie uit het dossier van de strafzaak tegen verzoeker, (2) het wrakingsverzoek, (3) de reactie van de rechter-commissaris op het wrakingsverzoek en (4) wat tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is besproken.
3.6.
De strafzaak tegen verzoeker bevindt zich in de onderzoeksfase. In die fase is het aan de rechter-commissaris om onder meer onderzoekswensen te inventariseren, daar een beslissing op te nemen en vervolgens – zo nodig – uitvoering te (laten) geven aan de toegewezen onderzoekswensen. In dit concrete geval moest de rechter-commissaris, na de beslissing van de meervoudige raadkamer van 27 januari 2025, de getuigen [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] horen. Aangezien die getuigen in [plaats 2] wonen, moest de rechter-commissaris een rechtshulpverzoek opstellen voor VAE. Ten behoeve daarvan heeft de rechter-commissaris de advocaat van verzoeker op 30 januari 2025 verzocht om:

(…) aanvullende persoons- en contactgegevens (…) van de getuigen (…), te weten: de volledige personalia (voor- en achternamen, geboortedata en -plaatsen) en de contactgegevens (officieel inschrijfadres, bij gebreke daarvan het adres van de feitelijke verblijfplaats en bij gebreke daarvan overige contactgegevens zoals e-mailadres en telefoonnummer)”.
3.7.
De advocaat van verzoeker heeft de rechter-commissaris op 19 februari 2025 de volgende persoons- en contactgegevens van de getuigen verstrekt:

- [persoon A] , geboren (vooralsnog onbekend), te bereiken via zijn [onderneming 1] , [postbus] , [plaats 1] [land] , [telefoonnummer 1] ;
- [persoon C] , geboren [geboortedatum 1] 1965, te bereiken via zijn [onderneming 2] , [adres 1] , [plaats 2] , [telefoonnummer 2] ;
- [persoon B] , geboren [geboortedatum 2] 1987, te bereiken via zijn [onderneming 3] [adres 2] , [plaats 3] [land] , [telefoonnummer 3]”.
3.8.
De griffier van het kabinet rechter-commissaris heeft na ontvangst van deze gegevens contact gehad met de Afdeling Internationale aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) over de mogelijkheden om met de ontvangen gegevens een kansrijk rechtshulpverzoek in te dienen. AIRS heeft daarop een factsheet toegestuurd over de rechtshulprelatie tussen Nederland en de VAE. In die factsheet staat over getuigenverhoren – voor zover van belang – het volgende vermeld:

de VAE heeft benadrukt dat bij dergelijke verzoeken van belang is dat zoveel mogelijk informatie over de mogelijke locatie v/d getuige in de VAE in het verzoek wordt opgenomen, incl. in welk emiraat de getuige zich bevindt. (…) Verder is het nodig bij dit soort verzoeken een kopie van het paspoort van de getuige mee te sturen, anders wordt een verzoek niet in behandeling genomen. Is een paspoortkopie niet beschikbaar, dan kan evt. een paspoortaanvraagformulier worden bijgevoegd en/of uitleg worden gegeven in het verzoek, waarom de kopie zelf niet beschikbaar is. (…)”.
3.9.
Tijdens een volgend telefonisch contactmoment van de griffier van het kabinet rechter-commissaris met de AIRS is door een medewerker van de AIRS gezegd dat de VAE als harde eis stellen dat een kopie van de paspoorten van getuigen wordt meegezonden, alvorens een rechtshulpverzoek in behandeling wordt genomen. Hoewel verzoeker betwist dat dit een harde eis is en hij terecht opmerkt dat dit niet zonder meer volgt uit de factsheet, heeft de rechter-commissaris in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek medegedeeld en ter zitting bevestigd dat zij door tussenkomst van haar griffier van de AIRS heeft vernomen dat in de praktijk is gebleken dat de VAE zonder een kopie van het paspoort verzoeken tot het horen van getuigen niet in behandeling nemen. De wrakingskamer heeft geen reden om eraan te twijfelen dat een medewerker van de AIRS dit aan de griffier heeft medegedeeld. Evenmin is er grond voor het oordeel dat de rechter-commissaris vervolgens niet van de juistheid van die mededeling mocht uitgaan.
3.10.
De griffier van het kabinet rechter-commissaris heeft op 3 juni 2025 telefonisch aan de officieren van justitie gevraagd of zij beschikten over kopieën van de paspoorten van de getuigen. De officieren van justitie hebben verklaard hier niet over te beschikken.
3.11.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft de rechter-commissaris besloten af te zien van het horen van de getuigen op de grond dat sprake is van een situatie waarin niet aannemelijk is dat de getuigen binnen afzienbare tijd kunnen worden gehoord. Deze beslissing is vervat in een proces-verbaal van 23 juni 2025, dat naar de advocaat van verzoeker is gestuurd.
3.12.
Kort na ontvangst van het proces-verbaal heeft de advocaat van verzoeker in een e-mail van 26 juni 2025 – voor zover van belang – het volgende aan de rechter-commissaris bericht:

(…) Met verbazing heeft de verdediging kennis genomen van de haars inziens onbegrijpelijke beslissing van de rechter-commissaris. Bij de aan deze beslissing ten grondslag gelegde afweging is de verdediging niet gekend, noch is op enig moment om haar zienswijze gevraagd.
De rechter-commissaris heeft evenmin de vraag uitgezet aan het adres van de verdediging in hoeverre zij wél aan een kopie van de identiteitsdocumenten van de getuigen kan komen. Wat de verdediging betreft is er zonder meer sprake van schending van het hoor-en-wederhoorbeginsel.
(…)
Er is in dezen zijdens de rechter-commissaris geen enkele moeite getroost om het ontbreken van een paspoortkopie te ondervangen door een paspoortformulier te doen laten invullen dan wel te onderbouwen waarom dit niet beschikbaar is, waarbij al dan niet wordt gewezen op het belang van het horen van deze getuigen. De rechter-commissaris heeft zoals eerder aangevoerd evenmin de moeite genomen om de verdediging hierin te betrekken door haar bijvoorbeeld te verzoeken om alsnog voor een paspoortkopie of een ingevuld paspoortaanvraagformulier zorg te dragen. Opgemerkt zij dat cliënt nog altijd contact heeft met (een aantal van) deze getuigen en een rol van betekenis in dezen zou kunnen vervullen.
De rechter-commissaris heeft duidelijk gekozen voor de weg van de minste weerstand met als consequentie het niet respecteren van de beslissing van de raadkamer en – meer pregnant – de schending van het recht op een eerlijk proces van cliënt. (…)
De verdediging acht de gang van zaken onoorbaar.
In het licht van het vorenstaande wordt de rechter-commissaris dringend verzocht haar beslissing te heroverwegen, met dien verstande dat zij het proces ter zake van het rechtshulpverzoek zal hervatten, en de verdediging daarbij in ieder geval de gelegenheid te bieden om meer identiteitsgegevens van de getuigen aan te leveren, waaronder ook kopieën van paspoorten”.
3.13.
Op deze e-mail is namens de rechter-commissaris het volgende bericht:

Uw bericht is in goede orde ontvangen en geeft geen aanleiding voor aanpassing van het proces-verbaal.”.
De beoordeling van het wrakingsverzoek
3.14.
Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de procesbeslissing van de rechter-commissaris om af te zien van het horen van de getuigen, zoals die beslissing is vervat in het proces-verbaal van 23 juni 2025, is het verzoek gelet op wat in 3.2. is overwogen niet toewijsbaar. Wat betreft de motivering van die beslissing overweegt de wrakingskamer het volgende. De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van 23 juni 2025 toegelicht welke inspanningen door haar (kabinet) zijn verricht om voldoende persoons- en contactgegevens van de getuigen te achterhalen om een kansrijk rechtshulpverzoek te kunnen indienen en om welke redenen zij uiteindelijk heeft besloten om af te zien van het indienen van een rechtshulpverzoek bij de bevoegde autoriteiten van de VAE tot het horen van de getuigen. De rechter-commissaris achtte het onaannemelijk dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord zouden kunnen worden. Gelet daarop kan niet gezegd worden dat de rechter-commissaris de beslissing van de meervoudige raadkamer simpelweg niet wilde uitvoeren of dat zij daar onvoldoende inspanningen voor heeft verricht, zoals verzoeker stelt. Ook is het niet onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris de advocaat van verzoeker voor 23 juni 2025 niet om kopieën van de paspoorten van de getuigen heeft gevraagd, aangezien zij naar aanleiding van haar eerdere verzoek om informatie van 30 januari 2025 slechts vrij beperkte persoons- en contactgegevens van de advocaat van verzoeker heeft ontvangen. Ten tijde van het informatieverzoek van 30 januari 2025 was de rechter-commissaris, zoals blijkt uit haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek en wat op de zitting is besproken, nog niet bekend met het gegeven dat de autoriteiten van de VAE een kopie van een paspoort als harde eis stellen om een rechtshulpverzoek in behandeling te nemen. Dit verklaart waarom op dat moment niet om een kopie van de paspoorten van de getuigen is gevraagd. Dat de verdediging niet maar de officier van justitie wel om deze informatie is gevraagd toen dit alsnog duidelijk werd, kan bij verzoeker vraagtekens hebben opgeroepen. Gelet op het feit dat de verdediging na een eerder informatieverzoek vrij weinig informatie over de getuigen heeft verstrekt, ziet de wrakingskamer echter geen grond voor het oordeel dat deze gang van zaken geen andere conclusie toelaat dan dat de rechter-commissaris niet onpartijdig is of dat de schijn van partijdigheid die volgens verzoeker is gewekt objectief gezien gerechtvaardigd is. Er is in ieder geval geen sprake van een situatie waarin de motivering van de procesbeslissing van 23 juni 2025 in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk of objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid van de rechter-commissaris.
3.15.
Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de procesbeslissing van de rechter-commissaris om het afrelateren van de getuigen niet te heroverwegen, kan dat evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. De beslissing zelf kan op grond van wat in 3.2. is overwogen niet tot een geslaagd wrakingsverzoek leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is evenmin sprake van een situatie waarin het ontbreken van een motivering van deze procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris of dat de gang van zaken bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.16.
Het staat niet ter discussie dat de advocaat van verzoeker er voor het eerst op 23 juni 2025, althans na ontvangst van het proces-verbaal van die datum, mee bekend is geraakt dat het volgens AIRS en vervolgens ook de rechter-commissaris voor een kansrijk rechtshulpverzoek aan de VAE noodzakelijk is om te beschikken over een kopie van de paspoorten van de getuigen. Dat is ongeveer vier maanden nadat verzoeker een aantal persoons- en contactgegevens van de getuigen aan de rechter-commissaris bekend had gemaakt. Gelet hierop is voorstelbaar dat het proces-verbaal van 23 juni 2025 voor verzoeker uit de lucht kwam vallen en dat verzoeker, geconfronteerd met dit nieuwe vereiste om een kansrijk rechtshulpverzoek te kunnen indienen, de verwachting had dat hij op zijn verzoek alsnog de gelegenheid zou krijgen om de kopieën van de paspoorten van de getuigen te verzamelen of dat in ieder geval te proberen. In het licht hiervan is de ongemotiveerde afwijzende beslissing van het daartoe strekkende verzoek van verzoeker ongelukkig te noemen, maar dat betekent nog niet dat die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten alleen kan worden verstaan als blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris of dat deze gang van zaken de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid heeft gewekt. De rechter-commissaris heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek toegelicht dat het vooronderzoek in de strafzaak van verzoeker en de andere verdachten inmiddels al langer duurt dan de redelijke termijn in strafzaken en dat zij, gelet op de eerder door de advocaat van verzoeker verstrekte beperkte persoons- en contactgegevens van de getuigen, niet de verwachting had dat op korte termijn alsnog kopieën van paspoorten beschikbaar zouden komen. Dat de rechter-commissaris het belang van voortgang van het onderzoek bij haar afwegingen heeft betrokken, is niet onbegrijpelijk. Of de ongemotiveerde afwijzing van het verzoek om heroverweging daarmee ook terecht was, staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. In dit licht bezien, is geen sprake van een situatie waarin het ontbreken van een motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris of dat bij verzoeker gewekte schijn daarvan objectief gerechtvaardigd is.
3.17.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. B. van Velzen en mr. G.C. Bos, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.