Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- de heer mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoekster, (hierna: advocaat);
- de heer J.L. Brouwer, beschermingsbewindvoerder, (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Rechtbank Rotterdam
Op 27 maart 2025 diende verzoekster een verzoek in ex artikel 287b, eerste lid, Faillissementswet (Fw), met het doel een voorlopige voorziening (moratorium) van zes maanden te verkrijgen om de ontruiming van haar woonruimte te voorkomen. Eerder was op 7 september 2023 al een moratorium van zes maanden toegekend, dat uiterlijk op 3 februari 2024 zou eindigen. Verzoekster wilde hiermee een oplossing voor haar schuldenproblematiek bereiken en had zich aangemeld bij schuldhulpverleners en de gemeente Rotterdam. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 werd ook gesproken over het beschermingsbewind en het verzoek tot opheffing daarvan.
Verweerster, George Vastgoed 1 B.V., voerde aan dat het eerdere moratorium niet had geleid tot aflossing van schulden en dat de huurachterstand was opgelopen. Tevens was er geen voortgang in schuldhulpverlening, mede doordat het bewind mogelijk zou worden opgeheven. Verweerster stelde dat zij niet verplicht kon worden om verzoekster langer huurgenot te verschaffen.
De rechtbank oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt om een moratorium voor meer dan zes maanden toe te kennen. Aangezien het eerdere moratorium al zes maanden duurde, wees de rechtbank het verzoek af. Tevens werd vastgesteld dat verzoekster nog niet voldoende was aangemeld voor schuldhulpverlening en dat het minnelijk traject nog in een beginfase verkeerde. Daarom werd het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank besloot het verzoek ex artikel 287b Fw af te wijzen en verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw. Het vonnis werd gewezen door rechter C. de Jong en uitgesproken op 12 juni 2025.