ECLI:NL:RBROT:2025:9739

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/487 en FT RK 25/488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tweede moratorium en niet-ontvankelijkheid verzoek schuldsaneringsregeling

Op 27 maart 2025 diende verzoekster een verzoek in ex artikel 287b, eerste lid, Faillissementswet (Fw), met het doel een voorlopige voorziening (moratorium) van zes maanden te verkrijgen om de ontruiming van haar woonruimte te voorkomen. Eerder was op 7 september 2023 al een moratorium van zes maanden toegekend, dat uiterlijk op 3 februari 2024 zou eindigen. Verzoekster wilde hiermee een oplossing voor haar schuldenproblematiek bereiken en had zich aangemeld bij schuldhulpverleners en de gemeente Rotterdam. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 werd ook gesproken over het beschermingsbewind en het verzoek tot opheffing daarvan.

Verweerster, George Vastgoed 1 B.V., voerde aan dat het eerdere moratorium niet had geleid tot aflossing van schulden en dat de huurachterstand was opgelopen. Tevens was er geen voortgang in schuldhulpverlening, mede doordat het bewind mogelijk zou worden opgeheven. Verweerster stelde dat zij niet verplicht kon worden om verzoekster langer huurgenot te verschaffen.

De rechtbank oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt om een moratorium voor meer dan zes maanden toe te kennen. Aangezien het eerdere moratorium al zes maanden duurde, wees de rechtbank het verzoek af. Tevens werd vastgesteld dat verzoekster nog niet voldoende was aangemeld voor schuldhulpverlening en dat het minnelijk traject nog in een beginfase verkeerde. Daarom werd het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank besloot het verzoek ex artikel 287b Fw af te wijzen en verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw. Het vonnis werd gewezen door rechter C. de Jong en uitgesproken op 12 juni 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 12 juni 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 27 maart 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 28 maart 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 25 april 2025. De advocaat van verzoekster heeft op 22 april 2025 de rechtbank verzocht de zitting te verplaatsen in verband met een medische ingreep bij de zoon van verzoekster. De rechtbank heeft een nieuwe zitting bepaald op 22 mei 2025.
Ter zitting van 22 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoekster, (hierna: advocaat);
  • de heer J.L. Brouwer, beschermingsbewindvoerder, (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De heer mr. M.J. Schapendonk, werkzaam bij SWG Advocaten heeft namens George Vastgoed 1 B.V. (hierna verweerster) voorafgaand aan de zitting op 24 april 2025 en 19 mei 2025 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In dit verweerschrift is tevens meegedeeld dat verweerster verhinderd is ter zitting te verschijnen en er alleen schriftelijk verweer zal worden gevoerd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek. Zij heeft zich daarom gewend tot JAW Advocaten en Mijnbudgetcoach.nl B.V. om onder bewind te worden gesteld. Ook heeft zij zich aangemeld bij Geldplein van de gemeente Rotterdam. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat twee jaar geleden een moratorium voor zes maanden is toegekend aan verzoekster. Tijdens de looptijd van het moratorium is toen een regeling tot stand gekomen met de schuldeisers. Wegens privéomstandigheden van verzoekster is het minnelijk traject toen niet van de grond gekomen. De advocaat van verzoekster verklaart dat er nu sprake is van een nieuwe situatie en stelt dat het late opstarten van het traject niet in overwegende mate aan haar te verwijten valt. Het minnelijk traject moet nog worden opgestart.
De beschermingsbewindvoerder van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat er een verzoek tot opheffen van het beschermingsbewind is ingediend bij de rechtbank. Verzoekster wil aangifte doen tegen de beschermingsbewindvoerder, omdat haar bankrekeningen door de beschermingsbewindvoerder waren geblokkeerd. De beschermingsbewindvoerder heeft getracht aan verzoekster uit te leggen dat dit een noodzakelijke stap is om het beschermingsbewind op te starten en uit te voeren. Verzoekster heeft geen vertrouwen in de beschermingsbewindvoerder en wenst opheffing van het bewind.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Er is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam op 7 september 2023 reeds een moratorium verleend voor de duur van zes maanden. Verzoekster heeft gedurende de looptijd van het moratorium – de maanden september 2023 tot en met februari 2024 – weliswaar de huurtermijnen betaald, maar er is geen enkel bedrag afgelost op de openstaande vordering. Daarnaast heeft verweerster geen enkel bericht ontvangen van schuldhulpverlening. Verweerster heeft samen met verzoekster geprobeerd om een regeling te treffen, maar die regeling is door verzoekster niet nagekomen. De achterstand is enkel opgelopen en ten opzichte van de eerdere voorlopige voorziening nagenoeg verdubbeld. De lopende huurtermijnen zijn vanaf oktober 2024 onbetaald gebleven waarna de ontruiming opnieuw is aangezegd. Verweerster stelt dat in het verzoekschrift weliswaar door verzoekster wordt aangegeven dat schuldhulpverlening wordt opgestart – ook gelet op het bewind dat zal worden ingezet – maar de beschermingsbewindvoerder heeft verweerster inmiddels bericht dat er een verzoek tot opheffing van het bewind is ingediend. Er lijkt echter nog altijd geen schuldhulpverleningstraject te zijn opgestart. Verweerster stelt dat er van haar niet kan worden verlangd om onder de gegeven omstandigheden verzoekster nog langer het huurgenot te verschaffen.

4.De beoordeling

Vast is komen te staan dat verzoekster op 3 augustus 2023 naast een verzoekschrift ex artikel 284 Fw, een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw heeft ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad (‘moratorium’).
Bij vonnis van 7 september 2023 is door de rechtbank Rotterdam bepaald dat de tenuitvoerlegging van het op 23 mei 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , met berging genummerd [nummer X] en de zelfstandige autobox of aangewezen parkeerplaats met nummer [nummer Y] voor de duur van zes maanden wordt opgeschort.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is op 7 september 2023 door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft thans opnieuw verzocht een moratorium toe te wijzen voor de duur van zes maanden. Artikel 287b lid 5 Fw bepaalt echter dat de desbetreffende voorlopige voorziening wordt uitgesproken voor de duur van maximaal zes maanden. Door het eerder afgekondigde moratorium zal deze periode uiterlijk 3 februari 2024 zijn verstreken. De wet voorziet niet in een mogelijkheid om een moratorium voor meer dan zes maanden uit te spreken.
Gezien het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek moratorium af.
De rechtbank stelt ook vast dat verzoekster nog niet is aangemeld voor schuldhulpverlening. Het minnelijk traject bevindt zich nog in de begin fase en zal naar verwachting niet op korte termijn zijn afgerond. Verzoekster zal gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.