ECLI:NL:RBROT:2025:9787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/825 en FT RK 25/826
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om moratorium en voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een moratorium en voorlopige voorziening op basis van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 21 mei 2025 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet ontruimd zou worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een bedreigende situatie ondervond, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, op voorwaarde dat verzoeker zijn huurtermijnen tijdig voldoet. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verzoeker voldoende inkomen heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen, mede door de toekenning van een Participatiewet-uitkering. De rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft hem de mogelijkheid geboden om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort en dat de huurovereenkomst wordt verlengd voor de duur van de voorziening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 3 juli 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 21 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 22 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 juni 2025.
Ter zitting van 12 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , namens Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
Schuldhulpverlening heeft op 23 juni 2025 de rechtbank aanvullende stukken toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft verklaard dat de huurachterstand is ontstaan door nalatigheid en geen verantwoordelijkheid nemen. Voorts heeft verzoeker een periode onvoldoende inkomsten gehad waardoor hij de huur en vaste lasten niet kon voldoen. Verzoeker heeft geaccepteerd dat hij hulp nodig heeft en heeft zich gewend tot Geldplein. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij eventueel open staat voor beschermingsbewind. Hij is gemotiveerd te werken aan zijn schuldenproblematiek.
Verzoeker is sinds februari 2025 werkzaam bij Zorgwerk als gastheer via een uitzendbureau. Verzoeker verklaart dat hij hier onvoldoende inkomsten uit ontvangt om zijn vaste lasten mee te voldoen. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij een (aanvullende) Participatiewet-uitkering heeft aangevraagd bij de gemeente. Daarnaast ontvangt verzoeker huurtoeslag. Voorts heeft verzoeker verklaard dat hij een aanvullende sollicitatieplicht heeft. Verzoeker is bezig met het vinden van een vaste dienstbetrekking.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de (aanvullende) Participatiewet-uitkering met ingang van 20 mei 2025 met terugwerkende kracht is toegekend. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoeker gemotiveerd is om tot een oplossing te komen voor zijn schulden. Er zal op korte termijn budgetbeheer worden opgestart. Op 23 juni 2025 heeft schuldhulpverlening bericht dat de huurbetaling over juli 2025 op 20 juni 2025 is voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij zich zorgen maakt. Verzoeker huurt sinds 15 april 2024 een woning bij Stichting Woonstad Rotterdam en zij heeft nadien drie huurbetalingen ontvangen. Verweerster heeft verzoeker aangemeld bij de gemeente voor (schuld)hulpverlening. Verzoeker heeft de hulp geaccepteerd maar in januari 2025 ging het weer mis. Verweerster kon geen contact meer krijgen met verzoeker en hij kwam zijn afspraken niet na. Verweerster verklaart dat de huur niet wordt betaald en het voor haar lastig is om akkoord te gaan met een voorstel als er geen garantie is dat de huur tijdig zal worden betaald.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 23 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 26 mei 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 3 april 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft hulp gezocht voor zijn schuldenproblematiek. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de (aanvullende) Participatiewet-uitkering met terugwerkende kracht is toegekend aan verzoeker met ingang van 20 mei 2025. Verzoeker heeft thans voldoende inkomsten om de lopende huurbetalingen tijdig te kunnen voldoen. Voorts is verklaart dat budgetbeheer zal worden opgestart. De huur van juli 2025 is – zoals ter zitting van 12 juni 2025 is afgesproken – tijdig, namelijk op 20 juni 2025, voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 3 april 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 22 mei 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.