ECLI:NL:RBROT:2025:9812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/733 en FT RK 25/734
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium en voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 8 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 12 juni 2025 bepaald. Tijdens de zitting is verzoekster, die in juni 2024 haar baan verloor, gehoord. Ondanks dat zij sinds 3 juni 2025 weer werk heeft, is er twijfel over haar financiële stabiliteit, aangezien zij in haar proeftijd zit en eerder geen goede indruk heeft gemaakt op schuldhulpverlening. Verweerster, de verhuurder, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat verzoekster niet inziet dat zij hulp nodig heeft en dat zij geen huurbetalingen heeft gedaan sinds mei 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekster in staat zal zijn om haar huurbetalingen tijdig te voldoen. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dit vonnis is uitgesproken op 19 juni 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 19 juni 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 8 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 9 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 juni 2025.
Ter zitting van 12 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] en de heer [persoon B] , beiden werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam, (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat de huurachterstand is ontstaan doordat zij in juni 2024 haar baan is verloren. Zij had wel recht op een WW-uitkering maar verzoekster verklaart deze uitkering niet te hebben aangevraagd. Daarnaast verklaart verzoekster dat zij door een moeilijke periode is gegaan wegens privéomstandigheden. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij sinds 3 juni 2025 werkzaam is voor minimaal 32 uur per week. Verzoekster zit nog in haar proeftijd. Haar maandinkomen is thans circa € 2.000,--. Verzoekster ontvangt daarnaast ook nog huurtoeslag. Verzoekster begrijpt dat zij het afgelopen jaar door haar gedragingen geen goede indruk heeft gemaakt. Zij verklaart op dit moment iets meer gemotiveerd te zijn.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij een herhalend patroon zien in de situatie van verzoekster. Schuldhulpverlening verklaart dat verzoekster twee jaar geleden ook al bij hen heeft aangeklopt. Verzoekster zet echter na de aanvraag het schuldhulpverleningstraject niet door. In maart 2025 is er door schuldhulpverlening eveneens een moratoriumverzoek ingediend namens verzoekster. Verzoekster verbleef toen in het buitenland en is niet verschenen ter zitting waardoor het verzoek is afgewezen. Schuldhulpverlening verklaart dat verzoekster alleen bij hen hulp zoekt als de nood hoog is. Schuldhulpverlening kan verzoekster niet verder helpen als zij het schuldhulpverlenings-traject niet doorzet.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat de laatste huurtbetaling is gedaan op 31 mei 2024. Verweerster stelt dat zij het gevoel heeft dat verzoekster niet inziet dat zij hulp nodig heeft. Verweerster heeft verzoekster twee keer aangemeld bij de gemeente voor (schuld)-hulpverlening. Verzoekster heeft in september 2024 bij verweerster aangegeven dat zij geen inkomen had. Verweerster heeft verzoekster er toen op geattendeerd dat zij een WW-uitkering of een PW-uitkering kon aanvragen om zo toch inkomsten te ontvangen. Verzoekster zou dit met hulp van het wijkteam gaan regelen hetgeen niet is gebeurd. In de visie van verweerster is het aan verzoekster zelf te wijten dat er geen huurbetalingen zijn gedaan in de periode dat verzoekster geen inkomsten had. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot het verkrijgen van inkomsten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van de brief van deurwaarderskantoor GGN van 2 mei 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 13 mei 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 28 januari 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft immers vanaf 31 mei 2024 de lopende huur niet meer betaald. Verzoekster heeft ook na de afgifte van het vonnis van deze rechtbank van 9 mei 2025 waarin is aangekondigd dat de zitting zou plaatsvinden op 12 juni 2025, de huur van juni 2025 niet betaald. Het had op de weg van verzoekster gelegen om een uitkering aan te vragen. Verzoekster heeft nu weliswaar werk gevonden waarmee zij de lopende huurbetalingen zou kunnen voldoen, maar zit nog in haar proeftijd waardoor het nog onduidelijk is of haar dienstbetrekking wordt voortgezet. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster al meerdere malen bij hen heeft aangeklopt voor (schuld)hulpverlening maar dat dit steeds door verzoekster niet wordt doorgezet. Het schuldhulpverleningstraject is dan ook nog niet in werking gezet. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende gewaarborgd is dat verzoekster haar baan behoudt en zelfstandig de lopende huurbetalingen tijdig zal gaan doen. Verzoekster heeft hulp c.q. ondersteuning nodig bij haar financiën. Echter, is gebleken dat verzoekster de hulpverlening niet doorzet c.q. aanvaardt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.