ECLI:NL:RBROT:2025:9829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
10/056591-25, 10/081963-23, 10/192582-24 en 10/223076-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Telefonische bedreiging van een huisarts en verduistering van een bedrijfsbus met gereedschap

Op 13 augustus 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van telefonische bedreiging van een huisarts en verduistering van een bedrijfsbus met gereedschap. De verdachte, geboren in 1996 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.M. van den Dungen. Tijdens de zitting op 30 juli 2025 werd de tenlastelegging besproken, waarin de verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van de huisarts op 9 februari 2025 en het verduisteren van de bedrijfsbus en gereedschap van zijn werkgever tussen 13 en 22 februari 2025. De officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, eiste een gevangenisstraf van 273 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreiging van de huisarts, waarbij de huisarts verklaarde dat hij de verdachte herkende van een eerder contact. De verdachte ontkende de bedreiging, maar de rechtbank achtte de bewijsmiddelen overtuigend. Wat betreft de verduistering oordeelde de rechtbank dat de verdachte de bedrijfsbus en het gereedschap opzettelijk wederrechtelijk had toegeëigend, ondanks zijn verweer dat de bus defect was en niet kon worden geretourneerd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/056591-25
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/081963-23, 10/192582-24 en 10/223076-23
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] .
raadsvrouw mr. L.M. van den Dungen, advocaat te Venlo.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 273 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden meldplicht, klinische opname van een jaar, ambulante behandeling, begeleid wonen en alcohol- en drugsverbod met controles, met dadelijke uitvoerbaarheid daarvan;
  • wijziging van de bijzondere voorwaarden opgelegd in de zaak met parketnummer 10/192582-24;
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/081963-23;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/223076-23.
Subsidiair, in het geval de rechtbank geen ruimte meer ziet voor een voorwaardelijk strafdeel, heeft de officier van justitie gevorderd veroordeling tot een gevangenisstraf voor de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met aftrek daarvan, en wijziging van de bijzondere voorwaarden opgelegd in de zaak met parketnummer 10/192582-24, in die zin dat de primair gevorderde voorwaarden daaraan zullen worden verbonden.

4.Het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Feit 1De verdachte ontkent de bedreiging die hem ten laste is gelegd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Een huisarts heeft aangifte gedaan van telefonische bedreiging tijdens een nachtdienst op 9 februari 2025. Het mobiele telefoonnummer waarmee de bedreiging is gepleegd was op enig moment – ook volgens diens eigen verklaring – bij de verdachte in gebruik. De huisarts heeft onder meer verklaard dat hij de verdachte herkende van een eerder contact dat hij met de verdachte heeft gehad. Met het bewuste mobiele telefoonnummer heeft de verdachte onder meer op 8 februari 2025 en op 10 februari 2025 met tekstberichten contact gelegd met zijn voormalige werkgever met wie hij een geschil had. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte degene is die de huisarts heeft bedreigd zoals hem is ten laste gelegd.
Het alternatieve scenario van de verdachte dat een ander zich als hem heeft voorgedaan in het telefonisch contact met de huisarts, en dat hijzelf pas nadat de bedreigingen waren geuit de bewuste mobiele telefoon weer van zijn ex-vriendin terugkreeg, is ongeloofwaardig, gegeven de inhoud van de bewijsmiddelen.
Feit 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De bestelbus die de aangever aan de verdachte voor zijn werk ter beschikking had gesteld, was defect en kon daarom niet worden geretourneerd. De verdachte heeft de bestelbus dan wel ‘onder zich gehouden’, maar dat levert dan nog geen toe-eigening op. De aangever wist ook waar de bus stond. De verdachte had hem dit telefonisch laten weten. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van verduistering.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft op 13 februari 2025 van de aangever als zijn werkgever de beschikking gekregen over een bedrijfsauto en gereedschap. De aangever en de verdachte hadden afgesproken dat de verdachte de bedrijfsauto op 17 februari 2025 zou terugbrengen. Dat heeft de verdachte niet gedaan. De aangever kwam er die dag ook achter dat de tracker in de bedrijfsauto het niet meer deed. Ook op 19 februari 2025 toen de verdachte zou langskomen bij de aangever, heeft hij de bedrijfsauto niet teruggebracht. De verdachte had de bestelbus ergens in De Lier achtergelaten en het gereedschap in het huis van zijn vriendin gelegd.
Uit berichtenverkeer tussen de verdachte en de aangever blijkt verder dat de aangever het contract met de verdachte wilde beëindigen en dat hij zijn spullen terug wilde en daarbij vroeg om werkbonnen en een opgave van het werk dat de verdachte had uitgevoerd. De verdachte antwoordde daarop: ‘Hoe gaan we dat doen met de betaling anders ken je zelf alles op halen ga niet iets doen zonder dat k me geld niet krijg sorry’. Dat de aangever wist waar de bus (en de gereedschappen) zich toen bevonden, is niet gebleken.
Daarmee staat vast dat de verdachte zich de bedrijfsauto en het gereedschap van zijn werkgever opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat de bus door een defect niet meer kon rijden en dat de aangever daarvan op de hoogte was, en dat deze daarom niet kon worden geretourneerd, is niet aannemelijk geworden.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op
of omstreeks9 februari 2025 te Bleskensgraaf, gemeente Molenlanden en/of
Molenaarsgraaf, gemeente Alblasserwaard,
althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " je hebt er even over na kunnen denken, je zorgt er maar voor dat ik binnen 2
minuten de doorverwijzing in mijn mailbox heb, anders kom ik naar je toe, ik weet
waar je woont, dan kom ik naar je toe en sla ik de tanden uit je bek" en
/of
- " ik ga je kapot maken" en
/of
- " ik verbouw je bek en maak je kapot"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2025 tot en met 22 februari 2025 te
Gorinchem en/of Molenaarsgraaf, gemeente Alblasserwaard, althans in Nederland,
opzettelijk
een bedrijfsauto (merk:
Fiat en kenteken: [kenteken] ) en
/ofgereedschap,
in elk geval
enig goed,
diegeheel of ten dele toebehoorde
naan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
en welk
egoed
erenverdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten
als werknemer
, in elk geval anders dan door misdrijfonder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.bedreiging met zware mishandeling;

2.
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan telefonische bedreiging van een huisarts. Dit heeft geleid tot angstgevoelens bij de aangever. Zorgverleners moeten hun werk kunnen doen, zonder dat zij op hun hoede moeten zijn voor dit soort gedrag. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft de bedrijfsauto en het gereedschap van zijn werkgever, die hem die zaken voor werkzaamheden had toevertrouwd, in een conflict over het einde van de samenwerking geweigerd terug te geven.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juni 2025 blijkt dat de verdachte eerder veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten.
[psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, dat is gedateerd 17 juni 2025. De psychiater kan geen advies geven over de mate van toerekenen van het eerste ten laste gelegde feit. De psychiater ziet dan ook geen aanleiding voor een advies het tweede ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit gedragsdeskundige optiek wordt geen noodzaak gezien om aan de verdachte een behandeling te adviseren in een strafrechtelijk (juridisch) kader om het recidiverisico te verlagen.
[psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, dat is gedateerd 1 juli 2025. Ook de psycholoog onthoudt zich wat betreft de ten laste gelegde bedreiging van een advies over eventuele doorwerking van pathologie. Wat betreft de ten laste gelegde verduistering adviseert de psycholoog om de verdachte dit feit volledig toe te rekenen. De psycholoog kan geen uitspraak doen over een eventueel recidiverisico. De psycholoog adviseert om de hulpverlening opnieuw vorm te geven in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Reclassering Nederland onthoudt zich in het rapport van 29 juli 2025 van een advies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden. De voorlopige hechtenis is daarom voorafgaand aan het wijzen van dit vonnis op basis van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opgeheven, omdat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al langer heeft geduurd. Het voorgaande brengt met zich dat er geen ruimte is voor een voorwaardelijk strafdeel met eventuele bijzondere voorwaarden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 315,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.500,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.948,57 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de [benadeelde partij 1] kan tot een bedrag van € 500,00 (immateriële schade) worden toegewezen. Ten aanzien van de rest van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De materiële schade is niet onderbouwd.
De [benadeelde partij 2] dient niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard omdat die niet is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op het primaire standpunt verzoekt de verdediging de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de verdediging om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen. De vorderingen zijn op geen enkele wijze onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
[benadeelde partij 2]
De vordering mist een feitelijke (nadere) onderbouwing, die wel noodzakelijk is om tot een inhoudelijk oordeel te kunnen komen. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren als de zaak zou worden aangehouden om alsnog gelegenheid te geven die (nadere) onderbouwing in te dienen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[benadeelde partij 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade het volgende.
De benadeelde partij heeft onder meer gesteld dat hij opkomt voor het algemeen belang en dat hij daarom een immateriële schadevergoeding vordert, die is bestemd voor een goed doel. In het strafproces wordt dat algemeen belang gediend door het openbaar ministerie. Een individuele benadeelde partij komt in dit verband geen rol toe: de laagdrempelige mogelijkheid om in een strafproces een vordering in te dienen is uitsluitend bestemd om vergoeding te krijgen van schade die de benadeelde zelf rechtstreeks heeft geleden. Daarvan is op dit punt geen sprake. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, biedt de wet ook voor een vergoeding voor door de benadeelde partij omschreven angstgevoelens geen basis. Daarom wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen.
Het overige deel van de vordering mist een feitelijke (nadere) onderbouwing, die wel noodzakelijk is om tot een inhoudelijk oordeel te kunnen komen. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren als de zaak zou worden aangehouden om alsnog gelegenheid te geven die (nadere) onderbouwing in te dienen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu een deel van de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen en de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
[benadeelde partij 2]In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen. Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.
[benadeelde partij 1]
Voor een deel wordt de vordering wordt de vordering afgewezen. Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
10/192582-24
Bij vonnis van 9 januari 2025 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 25 januari 2023.
Primair vordert de officier van justitie de bijzondere voorwaarden te laten vervallen. Indien de rechtbank geen voorwaardelijke straf oplegt in de hoofdzaak, vordert de officier van justitie subsidiair de bijzondere voorwaarden te wijzigen.
10/081963-23
Bij vonnis van 6 juli 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 175 dagen, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 21 juli 2023.
De officier van justitie vordert de gedeeltelijke tenuitvoerlegging, namelijk een gevangenisstraf van 30 dagen. De officier van justitie vordert voor de overige 30 dagen de proeftijd te verlengen met een jaar in verband met het lopende contactverbod.
10/223076-23
Bij vonnis van 10 januari 2024 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 dagen, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 31 januari 2024.
Op 8 juli 2024 is door de politierechter gedeeltelijke toewijzing vordering tenuitvoerlegging bevolen. Er is toen tenuitvoerlegging van 29 dagen gevangenisstraf gelast.
De officier van justitie vordert een last tot tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf van 31 dagen.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging ziet geen meerwaarde in het extra uitzitten van een gevangenisstraf, gelet op de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de noodzaak om te starten met behandeling. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt om de proeftijd te verlengen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijden geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
10/192582-24
De rechtbank zal de vordering afwijzen. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om als bijkomende bijzondere voorwaarden een klinische opname en begeleid wonen op te nemen. De bestaande bijzondere voorwaarden (waaronder de verplichting tot ambulante behandeling en voorwaarden tegen gebruik van drugs en alcohol) worden dan ook niet gewijzigd.
10/081963-23
In beginsel kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De tenuitvoerlegging is niet opportuun, gelet op de duur van de gevangenisstraf die in de hoofdzaak wordt opgelegd, terwijl de verdachte al langer in voorarrest heeft gezeten. In plaats daarvan zal de rechtbank de proeftijd te verlengen met één jaar.
10/223076-23
De rechtbank zal de vordering afwijzen. De tenuitvoerlegging is niet opportuun, gelet op de duur van de gevangenisstraf die in de hoofdzaak wordt opgelegd, terwijl de verdachte al langer in voorarrest heeft gezeten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 285, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
wijst af de vordering van de [benadeelde partij 1] voor zover het gestelde immateriële schade betreft;
verklaart de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van zijn vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
10/192582-24
wijst af de vordering tot wijziging van de bij vonnis van 9 januari 2025 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden;
10/081963-23
wijst af het gevorderde bevel tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 juli 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 6 juli 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar;
10/223076-23
wijst af het gevorderde bevel tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 10 januari 2024 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 augustus 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 februari 2025 te Bleskensgraaf, gemeente Molenlanden en/of
Molenaarsgraaf, gemeente Alblasserwaard, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " je hebt er even over na kunnen denken, je zorgt er maar voor dat ik binnen 2
minuten de doorverwijzing in mijn mailbox heb, anders kom ik naar je toe, ik weet
waar je woont, dan kom ik naar je toe en sla ik de tanden uit je bek" en/of
- " ik ga je kapot maken" en/of
- " ik verbouw je bek en maak je kapot"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2025 tot en met 22 februari 2025 te
Gorinchem en/of Molenaarsgraaf, gemeente Alblasserwaard, althans in Nederland,
opzettelijk
een bedrijfsauto (merk: fiat en kenteken: [kenteken] ) en/of gereedschap, in elk geval
enig goed,
dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten
als werknemer, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.