ECLI:NL:RBROT:2025:9851
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie had op 25 januari 2019 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend. Echter, voorafgaand aan de zitting zijn er procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Altindag. Deze afspraken hielden in dat de ontnemingsprocedure gelijktijdig met de strafzaak zou worden behandeld. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 is de rechtbank ingelicht over deze afspraken en heeft zij zowel de officier van justitie, mr. R.P.L. van Loon, als de verdediging gehoord. De rechtbank heeft de veroordeelde eerder veroordeeld voor het dealen van harddrugs, het voorhanden hebben van harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende strafrechtelijk belang meer is bij de ontnemingsvordering, vooral omdat de officier van justitie ervan uitgaat dat het voordeel al in voldoende mate is ontnomen door de afstand van de veroordeelde van de in beslag genomen goederen. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.