In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van een huurachterstand van € 8.086,44. De gedaagde had de huur niet tijdig betaald en Havensteder wenste dat de huurovereenkomst eindigde, zodat de gedaagde de woning zou verlaten. Tijdens de zitting op 13 mei 2025 werd een betalingsregeling afgesproken, waarbij de gedaagde een bedrag van € 5.000,00 van de belastingdienst zou ontvangen en daarnaast € 25,00 per maand zou betalen totdat er een voorstel van de bewindvoerder kwam.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen oneerlijke bedingen in de huurovereenkomst aanwezig waren die de toewijzing van de eis in de weg stonden. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en heeft de ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen, mocht de gedaagde zich niet aan de betalingsregeling houden. De rechter heeft ook bepaald dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na ontbinding moest verlaten en dat zij een gebruiksvergoeding van € 713,69 per maand moest betalen tot de ontruiming. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Havensteder het vonnis direct kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.
De beslissing van de kantonrechter omvatte ook de voorwaarden waaronder Havensteder de vorderingen niet kan opeisen, zolang de gedaagde zich aan de betalingsregeling houdt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege.