ECLI:NL:RBROT:2025:9917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/693740 / HA ZA 25-124
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vrijwaringsbepaling in het kader van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit [eiser 1] en de besloten vennootschap [eiser 2], nakoming van een vrijwaringsbepaling die is opgenomen in een vaststellingsovereenkomst met de gedaagde, de besloten vennootschap VAN DER WAL O.G. BEHEER B.V. De rechtbank Rotterdam heeft op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eisers stellen dat zij recht hebben op vrijwaring voor vorderingen van een Duitse curator. De rechtbank oordeelt dat de vrijwaring niet geldt voor [eiser 2] en dat [eiser 1] niet heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder de vrijwaring kon worden ingeroepen. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af, omdat niet is aangetoond dat [eiser 1] daadwerkelijk is gedagvaard door de curator, en de voorwaarden voor de vrijwaring niet zijn nageleefd. De rechtbank legt uit dat de vaststellingsovereenkomst tussen professionele partijen is gesloten en dat de uitleg van de overeenkomst moet plaatsvinden aan de hand van de taalkundige betekenis van de bepalingen, waarbij ook de redelijke verwachtingen van partijen in acht moeten worden genomen. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers niet kunnen slagen en dat zij de proceskosten moeten betalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693740 / HA ZA 25-124
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.G.M. van Zutphen te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER WAL O.G. BEHEER B.V.,
gevestigd te Langerak,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en O.G. Beheer genoemd worden.

1.De zaak in het kort

Tussen [eiser 1] c.s. en O.G. Beheer is een vaststellingsovereenkomst gesloten met daarin een bepaling dat O.G. Beheer [eiser 1] onder bepaalde voorwaarden zal vrijwaren voor vorderingen van een Duitse curator. De rechtbank oordeelt dat de vrijwaring zich niet uitstrekt tot [eiser 2] en dat ten aanzien van [eiser 1] niet is voldaan aan de voorwaarden, waaronder de vrijwaring kon worden ingeroepen. De rechtbank wijst de vorderingen af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2025 met producties 1-12;
  • de conclusie van antwoord van 19 maart 2025;
  • de brief van mr. R.J.R. M. de Bok namens O.G. Beheer van 23 mei 2025 met producties 1-3;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Zutphen namens [eiser 1] c.s. voor de mondelinge behandeling op 4 juni 2025.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2025 is O.G. Beheer bijgestaan door mr. De Bok in plaats van door mr. Roijers.
2.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 2] .
3.2.
[eiser 2] is in 2013 aandeelhouder geworden van Autowelt Beheer B.V., waarin ook O.G. Beheer toen aandeelhouder was. Het geld om zich in te kopen in Autowelt Beheer heeft [eiser 2] geleend van O.G. Beheer.
3.3.
Autowelt Beheer heeft in 2013 € 2.000.000,00 geleend van O.G. Beheer om vennoot te worden in AWE Autowelt Emsbüren Besitz GmbH & Co. KG (“Besitz”), een
Kommanditgesellschaftvergelijkbaar met een Nederlandse commanditaire vennootschap. Besitz was eigenaar van een onroerende zaak in het Duitse Emsbüren. O.G. Beheer verkreeg tot zekerheid voor de terugbetaling van haar lening op die onroerende zaak een recht van hypotheek.
3.4.
Beherend vennoot van Besitz was de vennootschap naar Duits recht AWE Autowelt Emsbüren Verwaltungs GmbH (“Verwaltung”). [eiser 2] was bestuurder (
Geschäftsfuhrer) van Verwaltung.
3.5.
[eiser 1] dreef – via weer een andere Duitse vennootschap - in de onroerende zaak van Besitz een automarkt.
3.6.
Besitz is in 2016 in staat van faillissement verklaard met benoeming van [persoon A] tot curator. O.G. Beheer heeft haar hypotheekrecht uitgeoefend en is eigenaar geworden van de onroerende zaak van Besitz.
3.7.
Bij brief van 14 mei 2018 heeft curator [persoon A] Verwaltung, in haar hoedanigheid van vennoot van Besitz, aansprakelijk gesteld voor de schulden van Besitz die volgens die brief op dat moment € 65.247,53 bedroegen.
3.8.
Op 20 juni 2018 hebben O.G. Beheer, [eiser 2] en [eiser 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten. [eiser 1] c.s. en O.G. Beheer zijn daarbij elk door een eigen advocaat bijgestaan. In die vaststellingsovereenkomst hebben ze – kortweg – de voorwaarden vastgelegd waaronder hun samenwerking via Autowelt Beheer werd beëindigd. Artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst luidt:

Artikel 9 - Brief curator d.d. 14 mei 2018
9.1
Van der Wal vrijwaart [eiser 1] voor aanspraken van [persoon A] q.q. omschreven in de brief aan AWE Autowelt Emsbüren Verwaltungs-GmbH tot een maximum van een bedrag van € 65.247,53 in het geval [eiser 1] is veroordeeld te betalen bij onherroepelijk vonnis. [eiser 1] zal Van der Wal informeren in geval hij in persoon
is gedagvaard. [eiser 1] zal zich tegen de vordering van [persoon A] q.q. verweren.”
3.9.
Op 1 juli 2020 schreef U. Scheffler, de Duitse advocaat van [eiser 1] , aan [eiser 1] voor zover relevant:
“Ich habe gestern mit Rechtsanwalt [persoon A] ein sehr langes Gesprach telefonisch geführt. (…)
Herr [persoon A] hat Ihnen in diesem Gesprach angeboten, einen Vergleich zu schliessen mit folgendem
Inhalt:
1. Sie zahlen auf die eingeklagte Summe von fast 2.000.000,00 € einmaligen Betrag von 5.000,00 €.
2. Sie übernehmen die Verfahrenskosten, die bei Rechtsanwalt [persoon A] , Rechtsanwalt Scheffler und dem Landgericht Osnabrück entstanden sind.
(…)
Auch wenn Sie mit dem Gedanken spielen, in Bezug auf die GmbH einen Insolvenzantrag jetzt zu stellen, ist natürlich dieser Antrag eigentlich drei Jahre zu spat; denn die Forderungen an die GmbH sind ja bereits durch den Insolvenzverwalter schon vor Jahren an Sie als verantwortlichen Geschaftsführer herangetragen worden.
Nach dem deutschen GmbH-Recht bedeutet das, dass Sie über § 64 GmbHG persönlich gegebenenfalls auf Zahlung in Anspruch genommen werden können und darüber hinaus im Falle eines Insolvenzantrages automatisch die Staatsanwaltschaft Osnabrück in das Verfahren eingebunden wird, also Sie persönlich sind dann Beschuldigter in Bezug auf eine Insolvenzverschleppung. Ein solches Strafverfahren hat naturgemass auch erhebliche Risiken. Dies wird des Weiteren zu einem ebenfalls hohen Kostenfaktor führen und kann im schlimmsten Fall auch zu einer strafgerichtlichen Verurteilung führen.”
3.10.
Op 17 augustus 2020 heeft mr. Van Zutphen, de Nederlandse advocaat van [eiser 1] c.s., aan O.G. Beheer geschreven dat Verwaltung van plan was een schikking te treffen met de curator. Hij schreef in dat verband onder meer:
“Cliënte stelt voor dat de regeling met Van der Wal in de vaststellingsovereenkomst van 20 juni 2018 onder artikel 9 en artikel 10 lid 6 van de vaststellingsovereenkomst zo te lezen dat cliënte zich niet tegen de vordering inhoudelijk behoeft te verweren en dat in dat licht de schikking met de curator eerder met Van der Wal (tussen Van der Wal o.g. Beheer B.V./Autowelt Beheer B.V. en de boedel van AWE Autowelt Emsbüren Besitz GmbH & Co. KG) ook cliënte een regeling kan aangaan.”
3.11.
Op 9 april 2021 vond bij het Landsgericht Osnabrück een mondelinge behandeling plaats in een procedure van curator [persoon A] tegen Verwaltung. Tijdens die mondelinge behandeling heeft Verwaltung, vertegenwoordigd door Scheffler, een schikking getroffen met de curator. Die schikking hield onder meer in dat Verwaltung aan de curator binnen vier weken € 52.000,00 zou betalen, bij gebreke waarvan Verwaltung € 2.038.223,38 moest betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] c.s. vordert samengevat dat de rechtbank O.G. Beheer veroordeelt om aan haar te betalen € 65.247.53 met rente en kosten en dat de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
4.2.
[eiser 1] c.s. legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser 1] en [eiser 2] zijn op 9 april 2021 door het Landsgericht Osnabrück onherroepelijk veroordeeld om € 52.000,00 aan [persoon A] te betalen. [eiser 1] heeft dat bedrag betaald en hij heeft ook € 21.544,00 plus € 16.000,00 aan proceskosten betaald. Daardoor is voldaan aan de voorwaarden voldaan van artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst. O.G. Beheer dient artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst na te komen en zij moet [eiser 1] tot een bedrag van € 65.247,53 vrijwaren.
4.3.
O.G. Beheer voert verweer. Zij heeft geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [eiser 1] c.s. afwijst en [eiser 1] c.s. veroordeelt in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank wijst de vorderingen af. De rechtbank legt hierna uit waarom.
5.2.
[eiser 1] c.s. beroept zich op artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst. Om te kunnen beoordelen of dat beroep slaagt, moet de rechtbank de vaststellingsovereenkomst uitleggen. Het gaat in dit geval om een overeenkomst tussen professionele partijen die bij de onderhandelingen over die overeenkomst elk door hun eigen advocaat werden bijgestaan. In dat geval is een taalkundige uitleg van artikel 9 het uitgangspunt, maar ook dan kan betekenis toekomen aan de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.3.
[eiser 1] c.s. heeft over het tot stand komen van artikel 9 het volgende gesteld. [eiser 1] heeft gewacht met het aanvragen van het faillissement van Verwaltung om O.G. Beheer in staat te stellen de onroerende zaak van Besitz te verwerven. Omdat zij daarmee heeft gewacht, is naar Duits recht het risico van persoonlijke aansprakelijkheid reëel geworden. Om dat risico af te dekken, is [eiser 1] met O.G. Beheer overeengekomen dat [eiser 1] zou worden gevrijwaard. [eiser 1] heeft uiteindelijk de vordering van de curator betaald en hij mocht verwachten dat O.G. Beheer hem in dat geval zou vrijwaren. [eiser 1] had immers geen werkelijke keuze: als hij op 9 april 2021 niet had geschikt, had hij meer dan € 2.000.000,00 aan de curator moeten betalen.
5.4.
O.G. Beheer heeft dit betwist. Zij heeft in dit verband het volgende aangevoerd. De aansprakelijkheid van Verwaltung was door het faillissement van Besitz een gegeven, omdat naar Duits recht de vennoot van een
Kommanditgesellschaftop grond van de wet aansprakelijk is voor de schulden. Verwaltung is ook daadwerkelijk aansprakelijk gesteld door de curator bij brief van 14 mei 2018. Op 20 juni 2018 is in aanwezigheid van de advocaten onderhandeld over de vaststellingsovereenkomst. Toen is over het risico van persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser 1] uitvoerig gesproken. Dat was een potentieel risico dat op dat moment niet hoog werd ingeschat. In 2021 was dat risico mogelijk hoger geworden, maar dat komt dan doordat [eiser 1] uit eigen beweging heeft verzuimd om het faillissement van Verwaltung aan te vragen.
5.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Indien een taalkundige uitleg van artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst wordt gevolgd, is evident dat O.G. Beheer [eiser 2] niet hoeft te vrijwaren. Alleen [eiser 1] en niet [eiser 2] wordt in artikel 9 genoemd.
5.6.
Ook [eiser 1] heeft bij een taalkundige uitleg van artikel 9 geen recht om te worden gevrijwaard, omdat niet aan de overeengekomen voorwaarden is voldaan. [eiser 1] c.s. heeft gesteld dat [eiser 1] door de curator
persoonlijkis gedagvaard en dus een eigen schuld heeft betaald. O.G. Beheer heeft dit gemotiveerd betwist. In dat verband heeft O.G. Beheer erop gewezen dat de mondelinge behandeling op 9 april 2021 plaatsvond in een procedure tussen de curator en Verwaltung (niet [eiser 1] ) en dat uit geen enkel stuk volgt dat [eiser 1] aansprakelijk is gesteld, laat staan dat hij persoonlijk is gedagvaard. [eiser 1] c.s. heeft tegenover deze betwisting zijn stelling niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Anders dan [eiser 1] c.s. heeft betoogd, maakt het feit dat [eiser 1] in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 april 2021 als vertegenwoordiger van Verwaltung wordt genoemd
(“vertreten durch den Geschaftsführer Herrn [eiser 1] ”) [eiser 1] geen partij bij de procedure en evenmin bij de tijdens die mondelinge behandeling getroffen schikking. Verwaltung is daarbij partij en zij heeft een betalingsverplichting jegens de curator aanvaard, niet [eiser 1] . Verwaltung wordt in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst niet gevrijwaard.
5.7.
In de tweede plaats is een schikking geen onherroepelijke veroordeling in weerwil van een tegen de vordering gevoerd verweer, ook niet als zij ter zitting wordt getroffen. [eiser 1] c.s. heeft gesteld dat dat in Duitsland wel het geval is, hetgeen O.G. Beheer heeft betwist. [eiser 1] c.s. heeft zijn stelling op geen enkele manier onderbouwd en die stelling is in elk geval niet te rijmen met de aanduiding
“Vergleich”in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
5.8.
De zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank begrijpt dat [eiser 1] zich na het advies van zijn Duitse advocaat bij brief van 1 juli 2020 gedwongen voelde om het schikkingsaanbod van de curator namens Verwaltung te (doen) aanvaarden. In die brief wordt [eiser 1] immers uitdrukkelijk gewezen op het risico van persoonlijke aansprakelijkheid en strafvervolging vanwege
Insolvenzverschleppung. [eiser 1] c.s. mocht echter niet verwachten dat de vrijwaring ook zag op een schikking tussen Verwaltung en de curator, ook al was die schikking er mede op gericht om het risico op persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser 1] te beheersen. [eiser 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij er pas na 20 juni 2018 mee bekend raakte dat onder Duits recht een plicht kan bestaan om het faillissement aan te vragen. Het risico van een te late faillissementsaanvraag is op 20 juni 2018 kennelijk niet besproken. [eiser 1] c.s. heeft ook niet toegelicht waarom het nodig was om te wachten met het aanvragen van het faillissement van Verwaltung om O.G. Beheer in staat te stellen om de onroerende zaak van Besitz te verwerven. Die toelichting was wel nodig, omdat O.G. Beheer heeft aangevoerd dat [eiser 1] dat uit eigen beweging heeft gedaan. Tenslotte leest de rechtbank in de brief van mr. Van Zutphen van 17 augustus 2020 dat [eiser 1] c.s. wel begreep dat artikel 9 niet zag op een schikking tussen de curator en Verwaltung. In die brief stelde mr. Van Zutphen aan O.G. Beheer (Van der Wal) voor om artikel 9 “zo te lezen” dat [eiser 1] namens Verwaltung een dergelijke schikking mocht treffen. Dat voorstel is niet door O.G. Beheer aanvaard.
5.9.
De slotsom is dat aan de voorwaarden waaronder de vrijwaring is verleend niet is voldaan en dat O.G. Beheer [eiser 1] c.s. niet hoefde te vrijwaren. De vorderingen worden daarom afgewezen.
[eiser 1] c.s. moet de proceskosten betalen
5.10.
[eiser 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van O.G. Beheer worden begroot op:
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten x tarief IV)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.601,00
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11.
De veroordeling in dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat O.G. Beheer dat heeft gevorderd en [eiser 1] c.s. daartegen geen verweer heeft gevoerd.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten van € 5.601,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser 1] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.
[3669/106]