Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser 1] ,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 24 december 2025 met producties 1-12;
- de conclusie van antwoord van 19 maart 2025;
- de brief van mr. R.J.R. M. de Bok namens O.G. Beheer van 23 mei 2025 met producties 1-3;
- de spreekaantekeningen van mr. Van Zutphen namens [eiser 1] c.s. voor de mondelinge behandeling op 4 juni 2025.
3.De feiten
Kommanditgesellschaftvergelijkbaar met een Nederlandse commanditaire vennootschap. Besitz was eigenaar van een onroerende zaak in het Duitse Emsbüren. O.G. Beheer verkreeg tot zekerheid voor de terugbetaling van haar lening op die onroerende zaak een recht van hypotheek.
Geschäftsfuhrer) van Verwaltung.
Artikel 9 - Brief curator d.d. 14 mei 2018
4.Het geschil
5.De beoordeling
Kommanditgesellschaftop grond van de wet aansprakelijk is voor de schulden. Verwaltung is ook daadwerkelijk aansprakelijk gesteld door de curator bij brief van 14 mei 2018. Op 20 juni 2018 is in aanwezigheid van de advocaten onderhandeld over de vaststellingsovereenkomst. Toen is over het risico van persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser 1] uitvoerig gesproken. Dat was een potentieel risico dat op dat moment niet hoog werd ingeschat. In 2021 was dat risico mogelijk hoger geworden, maar dat komt dan doordat [eiser 1] uit eigen beweging heeft verzuimd om het faillissement van Verwaltung aan te vragen.
persoonlijkis gedagvaard en dus een eigen schuld heeft betaald. O.G. Beheer heeft dit gemotiveerd betwist. In dat verband heeft O.G. Beheer erop gewezen dat de mondelinge behandeling op 9 april 2021 plaatsvond in een procedure tussen de curator en Verwaltung (niet [eiser 1] ) en dat uit geen enkel stuk volgt dat [eiser 1] aansprakelijk is gesteld, laat staan dat hij persoonlijk is gedagvaard. [eiser 1] c.s. heeft tegenover deze betwisting zijn stelling niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Anders dan [eiser 1] c.s. heeft betoogd, maakt het feit dat [eiser 1] in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 april 2021 als vertegenwoordiger van Verwaltung wordt genoemd
(“vertreten durch den Geschaftsführer Herrn [eiser 1] ”) [eiser 1] geen partij bij de procedure en evenmin bij de tijdens die mondelinge behandeling getroffen schikking. Verwaltung is daarbij partij en zij heeft een betalingsverplichting jegens de curator aanvaard, niet [eiser 1] . Verwaltung wordt in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst niet gevrijwaard.
“Vergleich”in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
Insolvenzverschleppung. [eiser 1] c.s. mocht echter niet verwachten dat de vrijwaring ook zag op een schikking tussen Verwaltung en de curator, ook al was die schikking er mede op gericht om het risico op persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser 1] te beheersen. [eiser 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij er pas na 20 juni 2018 mee bekend raakte dat onder Duits recht een plicht kan bestaan om het faillissement aan te vragen. Het risico van een te late faillissementsaanvraag is op 20 juni 2018 kennelijk niet besproken. [eiser 1] c.s. heeft ook niet toegelicht waarom het nodig was om te wachten met het aanvragen van het faillissement van Verwaltung om O.G. Beheer in staat te stellen om de onroerende zaak van Besitz te verwerven. Die toelichting was wel nodig, omdat O.G. Beheer heeft aangevoerd dat [eiser 1] dat uit eigen beweging heeft gedaan. Tenslotte leest de rechtbank in de brief van mr. Van Zutphen van 17 augustus 2020 dat [eiser 1] c.s. wel begreep dat artikel 9 niet zag op een schikking tussen de curator en Verwaltung. In die brief stelde mr. Van Zutphen aan O.G. Beheer (Van der Wal) voor om artikel 9 “zo te lezen” dat [eiser 1] namens Verwaltung een dergelijke schikking mocht treffen. Dat voorstel is niet door O.G. Beheer aanvaard.