ECLI:NL:RBROT:2025:9932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/719 en FT RK 25/720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om moratorium en voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 7 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 12 juni 2025 bepaald. Tijdens deze zitting is de verweerder, Student Housing III C.V., niet verschenen. Verzoeker heeft verklaard dat hij door het verlies van zijn dienstbetrekking in financiële problemen is gekomen, maar recentelijk een nieuwe baan heeft gevonden met een inkomen van ongeveer € 2.350 per maand. Hij heeft de huur voor de maanden mei, juni en juli 2025 voldaan en is gemotiveerd om zijn schulden aan te pakken met hulp van schuldhulpverlening.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker bewijs heeft overgelegd van een dreigende ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een dergelijke situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en zijn schulden wil saneren, afgewogen tegen de belangen van de schuldeiser, die de ontruiming wil doorzetten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen en heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 19 juni 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 juni 2025.
Ter zitting van 12 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] en de heer [persoon B] , beiden werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening).
Student Housing III C.V., gevestigd te Utrecht (hierna: verweerder) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de huurachterstand is ontstaan nadat hij zijn dienstbetrekking heeft opgezegd. Verzoeker is als zelfstandige gaan werken. Hij kon met deze werkzaamheden echter onvoldoende inkomsten genereren om zijn vaste lasten te voldoen. Verzoeker verklaart per 1 april 2025 een baan te hebben gevonden met een arbeidsovereenkomst voor één jaar. Er is door de werkgever aan verzoeker toegezegd dat zijn arbeidsovereenkomst na afloop zal worden verlengd. Zijn inkomen bedraagt circa
€ 2.350,-- per maand. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de huurbetalingen over mei, juni en juli 2025 zijn voldaan.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat verzoeker gemotiveerd is en een oplossing wilt voor zijn schulden. Schuldhulpverlening verklaart dat het schulddienstverleningstraject in de opstartfase zit. Schuldhulpverlening ziet geen belemmeringen die de schuldregeling tegen zullen werken.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 22 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 8 mei 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt circa € 2.350,-- per maand aan inkomsten uit arbeid. De huur bedraagt € 635,--. Het inkomen van verzoeker is voldoende om de lopende huurbetalingen tijdig te voldoen. Verzoeker heeft verklaard dat de huur over mei, juni en juli 2025 is voldaan. Door schuldhulpverlening is verklaard dat verzoeker gemotiveerd is om aan zijn schuldenproblematiek te werken. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 2 september 2024 opgemaakt proces-verbaal van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 7 mei 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.