In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan schuldeisers van de verzoekster. De verzoekster, een alleenstaande moeder van zes kinderen, had op 10 maart 2025 een verzoek ingediend voor een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De verzoekster had een schuldenlast van € 31.038, waarvan € 27.621,54 door vijfentwintig schuldeisers werd gevorderd. De aangeboden regeling was een nulaanbod, wat betekent dat de verzoekster geen aflossing kon bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inkomenspositie van de verzoekster de komende jaren niet zal verbeteren, wat haar in staat stelt om de aangeboden regeling te rechtvaardigen.
Tijdens de zitting op 3 juli 2025 hebben drieëntwintig van de vijfentwintig schuldeisers ingestemd met de regeling, terwijl Hoist Finance en Ziggo zich verzetten. Deze laatste partijen stelden dat de regeling onvoldoende financieel transparant was en dat de verzoekster niet het maximaal haalbare had aangeboden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van de verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen, zwaarder wegen dan die van de schuldeisers die zich verzetten. De rechtbank heeft het verzoek om Hoist Finance en Ziggo te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.