Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- de heer [persoon A] , werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 2 juni 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 juli 2025 bepaald. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert door het verlies van zijn hoofdinkomen, vraagt om een moratorium om te voorkomen dat de ontruiming van zijn huurwoning, die op 9 juli 2024 door de kantonrechter was uitgesproken, ten uitvoer wordt gelegd. Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij inmiddels een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft en dat hij zijn huur over juli 2025 tijdig heeft voldaan. Verweerder, de verhuurder, heeft echter betwist dat verzoeker in staat zal zijn om de huurbetalingen in de toekomst tijdig te voldoen, gezien de aanzienlijke huurachterstand die is opgebouwd.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de overgelegde documenten, waaronder het proces-verbaal van de kantonrechter, concludeert de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie is. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, tegen die van verweerder, die de ontruiming wil doorzetten. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt en wijst de voorlopige voorziening toe voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.