ECLI:NL:RBROT:2025:9980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/945 en FT RK 25/946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om moratorium en voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 2 juni 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 3 juli 2025 bepaald. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert door het verlies van zijn hoofdinkomen, vraagt om een moratorium om te voorkomen dat de ontruiming van zijn huurwoning, die op 9 juli 2024 door de kantonrechter was uitgesproken, ten uitvoer wordt gelegd. Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij inmiddels een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft en dat hij zijn huur over juli 2025 tijdig heeft voldaan. Verweerder, de verhuurder, heeft echter betwist dat verzoeker in staat zal zijn om de huurbetalingen in de toekomst tijdig te voldoen, gezien de aanzienlijke huurachterstand die is opgebouwd.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de overgelegde documenten, waaronder het proces-verbaal van de kantonrechter, concludeert de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie is. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, tegen die van verweerder, die de ontruiming wil doorzetten. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt en wijst de voorlopige voorziening toe voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 10 juli 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 juni 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 2 juni 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 juli 2025.
De advocaat van verzoeker heeft voorafgaand aan de zitting, bij bericht van 2 juli 2025, aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 3 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
De heer [persoon B] , werkzaam bij Flanderijn, heeft namens de heer [naam verweerder] (hierna: verweerder) voorafgaand aan de zitting op 27 juni 2025 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. De heer [persoon B] heeft namens verweerder op 2 juli 2025 een aanvulling op het verweerschrift aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de huurachterstand is ontstaan doordat zijn hoofdinkomen is weggevallen. Hij heef gezocht naar een andere baan maar ondanks zijn inspanningen is het hem niet gelukt deze te vinden. Verzoeker had hierdoor gedurende enige tijd geen inkomen, waardoor hij niet in staat was zijn betalingsverplichtingen na te komen. Verzoeker heeft uiteindelijk een uitkering aangevraagd voor ondernemers maar die is nog niet toegekend. Verzoeker is per 3 juni 2025 een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van één jaar. Zijn inkomen bedraagt circa € 3.600,-- per maand. De huur bedraagt circa € 1.400,-- per maand. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de huur over juli 2025 is voldaan op 1 juli 2025. Verzoeker verklaart dat zijn werkgever zijn salaris over juni 2025 te laat heeft uitbetaald waardoor hij de huur niet voor de eerste van de maand heeft kunnen voldoen.
De advocaat heeft ter zitting verklaard dat verzoeker door een moeilijke periode is gegaan en dat door het verlies van zijn inkomen de schulden zijn ontstaan. De advocaat verklaart dat verzoeker zich heeft aangemeld bij Zuidweg & Partners maar doordat verzoeker een arbeidsovereenkomst is aangaan hij nu bij de gemeente is aangemeld voor schuldhulp-verlening. De gemeente zal het schuldhulpverleningstraject verder oppakken.

3.Het verweer

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verweerder verklaart dat de huurachterstand tot en met juni 2025 € 10.677,-- bedraagt. Verweerder heeft in bijna anderhalfjaar slechts vijf keer de volledige huurbetaling ontvangen. De huur over juni 2025 is onbetaald gelaten. Verweerder stelt dat in het verzoekschrift is vermeld dat verzoeker op korte termijn in loondienst zal treden maar het is voor hem onduidelijk of verzoeker een arbeidsovereenkomst heeft ondertekend, – of dat er slechts sprake is van een sollicitatieprocedure – op welk termijn verzoeker in loondienst zal treden en wat verzoeker aan inkomsten zal gaan ontvangen. Voorts is het verweerder ook onduidelijk of verzoeker inkomen ontvangt uit zijn onderneming. Verweerder heeft verklaard dat hij de huur van juli 2025 (nog) niet heeft ontvangen. Verweerder verwacht dat verzoeker – dan wel zijn schuldhulpverlener – met schriftelijk bewijs komt waaruit blijkt dat de lopende huurtermijnen tijdig betaald zullen kunnen en blijven worden, alsmede dat er afgelost kan en zal worden op de openstaande vordering. Verweerder verklaart – gezien hetgeen is voorgevallen – geen vertrouwen te hebben dat de huurbetalingen in de toekomst tijdig en volledig zullen worden betaald.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 29 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 4 juni 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt circa € 3.600,-- per maand aan inkomsten uit arbeid. De huur bedraagt circa € 1.400,-- per maand. Het inkomen van verzoeker is voldoende om de lopende huurtermijnen tijdig te kunnen voldoen. Verzoeker heeft verklaard dat de huur over juli 2025 is voldaan op 1 juli 2025. Verzoeker is zich ervan bewust dat de huurbetaling voor de eerste van de maand moet worden voldaan. Verzoeker is gemotiveerd om aan zijn schuldenproblematiek te werken. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 9 juli 2024 op verzoek van verweerder uitgesproken proces-verbaal van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 2 juni 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.