ECLI:NL:RBROT:2025:9987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/598 en FT RK 25/599
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldenlast en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verkrijgen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster, die voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, bestaande uit negentien partijen met een totale schuldenlast van € 33.002,32. Van deze schuldeisers hebben vijftien ingestemd met de regeling, terwijl Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance zich verzetten tegen het aanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden, gezien haar financiële situatie en de afloscapaciteit die is vastgesteld op basis van haar Wajong-uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de vier schuldeisers die zich verzetten. Daarom is het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de procedure voor de in het ongelijk gestelde partijen zijn, maar deze zijn begroot op nihil omdat verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en vervangt de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 21 juli 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres te Rotterdam,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 11 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een vijftal schuldeisers, te weten:
  • Engie, in behandeling bij LAVG, (hierna: Engie);
  • Ziggo Services B.V., in behandeling bij LAVG (hierna: Ziggo);
  • Parkmobile/Easypark;
  • Kedin Consumentenlease B.V., in behandeling bij LAVG, (hierna: Kedin Consumentenlease);
  • Hoist Finance AB, in behandeling bij LAVG, (hierna: Hoist Finance);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft namens Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance voorafgaand aan de zitting op 3 juli 2025 een verweerschrift toegezonden. LAVG heeft namens Ziggo in het verweerschrift aangevoerd dat in het verzoekschrift ten onrechte de verkeerde rechtspersoon is opgenomen daar het Ziggo B.V. had moeten te zijn.
Namens Parkmobile/Easypark is desgevraagd aan schuldhulpverlening medegedeeld geen vordering te hebben op verzoekster. Het verzoek ten aanzien van Parkmobile/Easypark wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
De begeleidster van verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting, bij e-mailbericht van 25 juni 2025, aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 14 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Fivoor, (hierna: begeleidster).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en achttien concurrente schuldeisers met tweeëntwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 33.002,32 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 20 februari 2025 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij geen uitdeling zal plaatsvinden aan de schuldeisers en de schuldeisers verzocht worden de betreffende schulden kwijt te schelden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Wajong-uitkering op basis van 85% arbeidsongeschiktheid. In dat kader is ter zitting verklaard dat zij voor 80-100% is afgekeurd. Verzoekster heeft verder ter zitting verklaard dat de schulden zijn ontstaan door een moeilijke relatie met haar ex-partner. Zij heeft vanwege gebeurtenissen met haar ex-partner zes maanden in detentie gezeten, waardoor de schulden zijn opgelopen. Voorts heeft zij in 2006 voor het laatst gewerkt. Verzoekster heeft namelijk een auto-ongeluk gehad waardoor zij is afgekeurd. Zij is via het UWV aangemeld bij een re-integratiebureau om te beoordelen welke mogelijkheden er voor haar zijn om weer terug te komen in de maatschappij. In augustus van dit jaar gaat zij met het traject van het re-integratiebureau starten. Voorts verklaart verzoekster dat zij een begeleidster heeft die haar helpt bij belangrijke zaken. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij samen met haar meerderjarige zoon woont. Verzoekster erkent dat zij fouten heeft gemaakt, maar wil graag haar leven opnieuw opbouwen. Zij wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het aanbod uit 2024 is gebaseerd op de werkwijze van de NVVK. Daarin stond dat er een aanbod kan worden gedaan zonder dat de inwonende meerderjarige zoon van verzoekster een bijdrage hoeft te leveren. De zoon van verzoekster had destijds een wisselend inkomen en betaalde geen vergoeding voor het inwonen. De werkwijze van het NVVK is volgens schuldhulpverlening in 2025 aangepast. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat met de zoon van verzoekster is afgesproken dat hij € 100,-- per maand zal gaan betalen. Verzoekster heeft dan afloscapaciteit, dat was nog niet in het aanbod meegenomen. Voorts heeft schuldhulpverlening verklaard dat er beslag ligt op het inkomen van verzoekster.
De begeleidster van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat verzoekster bij haar is aangemeld via de reclassering. Zij is samen met verzoekster haar schulden gaan inventariseren en schuldeisers gaan aanschrijven, hetgeen heeft geleid tot een aanmelding bij de gemeente. Zij verklaart dat er twee keer per maand contact is met verzoekster.
Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance stemmen hier niet mee in. Engie heeft een vordering van € 1.012,24 op verzoekster, welke 3,1% van de totale schuldenlast beloopt. Ziggo heeft een vordering van € 544,99 op verzoekster, welke 1,7% van de totale schuldenlast beloopt. Kedin Consumentenlease heeft twee vorderingen van in totaal € 2.315,09, welke 7,1% van de totale schuldenlast beloopt. Hoist Finance heeft een vordering van € 1.206,16 op verzoekster, welke 3,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Voor het verweer van Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance wordt verwezen naar het verweerschrift van d.d. 3 juli 2025. De inhoud wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast. Schuldeisers hebben zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek ten aanzien van Ziggo Services. B.V. niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair hebben zij aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

De rechtbank gaat voorbij aan het ontvankelijkheidsverweer ten aanzien van Ziggo, gelet op het ingenomen standpunt van Ziggo om proces economische redenen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance bij hun weigering vast.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 15,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijftien van de negentien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard en een Wajong-uitkering ontvangt. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Ter zitting is verder door schuldhulpverlening verklaart dat nu met de zoon van verzoekster is afgesproken dat hij
€ 100,-- aan vergoeding voor het inwonen gaat betalen aan verzoekster. Verzoekster zal volgens schuldhulpverlening daardoor een uiterst kleine afloscapaciteit hebben. De rechtbank is daarbij verder van oordeel dat het enkele feit dat er voorheen geen vergoeding voor een inwonende was opgenomen, niet in de weg staat aan het verlenen van het dwangakkoord. In de eerste plaats was de afloscapaciteit namelijk nihil en in de tweede plaats heeft schuldhulpverlening dat kennelijk conform de toen geldende NVVK richtlijnen niet meegenomen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Engie, Ziggo, Kedin Consumentenlease en Hoist Finance in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.