ECLI:NL:RBROT:2025:9989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/703158 / KG ZA 25-718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag in kort geding tussen eiseres en gedaagde met betrekking tot arbeidsovereenkomst en vergoedingen

In deze zaak, die op 13 augustus 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W.M. Bischoff, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die werd bijgestaan door advocaten mrs. M. van den Eeckhout en L. Smit. De zaak betreft de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagde zijn gelegd ten laste van eiseres. Gedaagde, die op 12 maart 2025 als statutair bestuurder van eiseres is ontslagen, heeft een ontbindingsprocedure aanhangig gemaakt waarin hij verzoekt om onder andere een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Eiseres vordert in dit kort geding de opheffing van de conservatoire beslagen, maar de voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, met uitzondering van de opheffing voor zover de beslagen zijn gelegd voor een vordering die meer bedraagt dan € 200.000,00.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gelegde conservatoire beslagen niet van rechtswege zijn vervallen, omdat gedaagde tijdig een hoofdzaak heeft aangespannen. De rechter herbegroot de vordering van gedaagde op eiseres op € 200.000,00, en oordeelt dat de conservatoire beslagen noodzakelijk zijn om verhaal te bieden in het geval van een voor gedaagde gunstige uitkomst in de ontbindingsprocedure. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat gedaagde misbruik van recht maakt door de beslagen te leggen. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van gedaagde bij het handhaven van de beslagen zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij opheffing van de beslagen. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.616,00, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/703158 / KG ZA 25-718
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
statutaire vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.W.M. Bischoff te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaten mrs. M. van den Eeckhout en L. Smit te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] is op 12 maart 2025 ontslagen als statutair bestuurder van [eiseres] . Tussen partijen loopt op dit moment een procedure waarin [gedaagde] verzoekt om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres] en toekenning van onder meer een transitievergoeding en een billijke vergoeding (de ontbindingsprocedure). Voor het geval dat in de ontbindingsprocedure wordt geoordeeld dat die vergoedingen daadwerkelijk door [eiseres] aan [gedaagde] moeten worden betaald, heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] conservatoir derdenbeslag gelegd. In deze zaak vordert [eiseres] na wijziging van haar vorderingen – kort gezegd – opheffing van die beslagen (eventueel, onder druk van een dwangsom, door [gedaagde] zelf) en dat het [gedaagde] onder druk van een dwangsom wordt verboden om opnieuw conservatoir beslag te leggen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 juli 2025, met bijlagen 1 tot en met 11;
  • de aanvullende bijlagen 12 en 13 van [eiseres] ;
  • de akte eiswijziging;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 tot en met 22;
  • de aanvullende bijlagen 23 tot en met 26 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 30 juli 2025;
  • de pleitaantekeningen van mr. Bischoff;
  • de spreekaantekeningen van mr. Smit.

3.De beoordeling

Opheffing van conservatoir beslag in het algemeen

3.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
De gelegde conservatoire beslagen zijn niet van rechtswege vervallen
3.2.
Het meest ver strekkende standpunt van [eiseres] is dat [gedaagde] niet op tijd na het leggen van de conservatoire beslagen een hoofdzaak tegen [eiseres] is gestart en dat de gelegde conservatoire beslagen om die reden van rechtswege zijn komen te vervallen. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. [gedaagde] is de ontbindingsprocedure tegen [eiseres] op 30 juni 2025 gestart en daarmee binnen de termijn die daarvoor in het verlof tot het leggen van de conservatoire beslagen staat vermeld. Dat [gedaagde] de ontbindingsprocedure ten onrechte bij de kantonrechter in deze rechtbank in plaats van bij de rechtbank is gestart, doet daar niet aan af. Na de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten in de rechtbanken, vormen deze immers samen één gerecht. De ontbindingsprocedure is dan ook op tijd aanhangig gemaakt bij het bevoegde gerecht. De verwijzing van [eiseres] naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 8 juni 2004 (ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5594) gaat niet op, omdat in de zaak die tot die uitspraak heeft geleid sprake was van onbevoegdverklaring door de rechter bij wie de zaak aanhangig was gemaakt en daar is in dit geval geen sprake van.
3.3.
De vraag of het verzoekschrift tot het leggen van de conservatoire beslagen al dan niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, welke vraag [eiseres] ontkennend en [gedaagde] bevestigend beantwoordt, hoeft in deze zaak niet te worden beantwoord. Het verzoekschrift tot het leggen van de conservatoire beslagen hoeft in deze zaak namelijk niet opnieuw te worden beoordeeld; beoordeeld moet worden of de met gebruikmaking van het daarop verstrekte verlof gelegde conservatoire beslagen al dan niet moeten worden opgeheven. Daarbij kan een rol spelen of in het verzoekschrift tot het leggen van de conservatoire beslagen essentiële zaken onvermeld zijn gebleven of zaken zijn vermeld die niet op waarheid berusten, maar daar is de voorzieningenrechter niets van gebleken.
De gelegde conservatoire beslagen worden niet opgeheven, vordering wel opnieuw begroot
3.4.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht en van het onnodige (c.q. onrechtmatige) van de gelegde conservatoire beslagen is gebleken, dat [gedaagde] door het leggen van de conservatoire beslagen misbruik van recht heeft gemaakt en dat het belang van [eiseres] bij opheffing van de gelegde conservatoire beslagen zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om die beslagen te handhaven. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in deze standpunten.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen voor een bedrag van (circa) € 384.000,00 doel hebben getroffen. Dat is minder dan de totale omvang van de vorderingen die [gedaagde] op [eiseres] stelt te hebben. [gedaagde] stelt in de ontbindingsprocedure namelijk onder meer recht te hebben op een transitievergoeding van ongeveer € 125.000,00 en een billijke vergoeding van ruim € 1.000.000,00. Het is ook minder dan het bedrag waarop de vordering in het verlof is begroot (€ 1 miljoen).
3.6.
Niet in geschil is verder dat [gedaagde] statutair bestuurder van [eiseres] was, dat zijn ontslag als statutair bestuurder geldig is en dat herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van boek 2 van het BW niet mogelijk is, zodat de uitlatingen van [eiseres] over dat herstel gepasseerd kunnen worden. Er is inmiddels ook een nieuwe bestuurder aangesteld.
3.7.
Voor wat betreft de verschuldigdheid van de door [gedaagde] verzochte transitievergoeding constateert de voorzieningenrechter dat daarvoor een wettelijke grondslag wordt genoemd en dat [eiseres] daar in feite geen, althans geen concreet, verweer tegen voert. Daarom moet worden aangenomen dat [gedaagde] tegenover [eiseres] in ieder geval aanspraak kan maken op een transitievergoeding van ongeveer € 125.000,00.
3.8.
Voor wat betreft de verschuldigdheid van de door [gedaagde] verzochte billijke vergoeding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft het antwoord op de vraag of [eiseres] al dan niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld tegenover [gedaagde] . De voorzieningenrechter kan op dit moment niet vaststellen wie van partijen op dit punt (in overwegende mate) het gelijk aan zijn of haar kant heeft, maar [gedaagde] heeft zijn stellingen op dit punt wel voldoende onderbouwd. Daaruit komt in ieder geval naar voren dat [eiseres] maandenlang niet heeft gereageerd op pogingen van [gedaagde] om contact te krijgen over, onder meer, zorgen van [gedaagde] over zijn eigen positie en de (financiële) staat van de onderneming, maar wel verzoeken heeft gedaan tot het overmaken van aanzienlijke bedragen.
3.9.
Aannemelijk is ook dat [gedaagde] sinds 23 juli 2024 ziek is, zich ook volgens de bij de onderneming gebruikelijke methode ziek heeft gemeld en sindsdien volledig arbeidsongeschikt is. Voor zover [eiseres] dat heeft willen betwisten omdat [gedaagde] nog wel aanwezig is geweest bij een bespreking met iemand van de moedermaatschappij, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Dat [gedaagde] zich tegenover het bedrijf waar hij al dertig jaar werkt verplicht heeft gevoeld om aan een bespreking deel te nemen, is een teken van verantwoordelijkheidsgevoel en doet niet af aan zijn ziekte.
Verder stelt [gedaagde] dat [eiseres] nooit iets aan zijn re-integratie heeft gedaan, terwijl [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd niet kon zeggen of er een re-integratieplan voor [gedaagde] is opgesteld. Bij deze stand van zaken is aannemelijk dat [eiseres] géén re-integratieplan voor [gedaagde] heeft opgesteld.
3.10.
In die situatie is voorshands zeker denkbaar dat de rechter in de ontbindingsprocedure tot het oordeel zal komen dat aan [gedaagde] een billijke vergoeding toekomt. Bij de begroting van de billijke vergoeding worden immers alle omstandigheden van het geval betrokken. Hoewel de billijke vergoeding een additioneel karakter draagt en slechts toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden naast het wettelijk recht op een transitievergoeding, verzet het stelsel van de wet zich niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt, aldus de Hoge Raad.
Het lijkt voorshands echter, mede gelet op beslissingen van rechters in soortgelijke zaken en de onzekerheid over (de ernst van) het aan [eiseres] te maken verwijt, niet aannemelijk dat de door [gedaagde] verzochte billijke vergoeding van ruim € 1.000.000,00 wordt toegewezen. Eerder valt te denken aan een vergoeding in de orde van grootte van
€ 50.000,00.
3.11.
Alles overwegend is de voorzieningenrechter van oordeel dat een redelijke kans bestaat dat de kantonrechter in de ontbindingsprocedure zal oordelen dat [eiseres] aan [gedaagde] een transitievergoeding van ongeveer € 125.000,00 en een billijke vergoeding van € 50.000,00 zal moeten betalen.
3.12.
Daarvan uitgaande hebben de gelegde conservatoire beslagen – ook rekening houdend met rente en kosten – dus voor een substantieel hoger bedrag doel getroffen dan het bedrag waarop [gedaagde] naar voorlopig oordeel recht op zou hebben. De vordering is summierlijk ondeugdelijk voor zover deze € 200.000,00 (inclusief rente en kosten) overstijgt en deze zal dus worden herbegroot op dat bedrag. Voor het overige is zij niet summierlijk ondeugdelijk.
3.13.
De gelegde conservatoire beslagen zijn niet onnodig gelegd. [eiseres] heeft op geen enkele wijze zekerheid gesteld voor de vordering van [gedaagde] . De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] zekerheid heeft dat de aan hem toekomende transitievergoeding wordt betaald omdat het UWV die aan [eiseres] zal vergoeden, volgt de voorzieningenrechter niet. [eiseres] moet de transitievergoeding immers zelf aan [gedaagde] betalen. Het gaat niet aan om de – mogelijk – uit sociale regelgeving voortvloeiende betaling door het UWV nu in het voordeel van [eiseres] mee te wegen in de context van dit beslag. De conservatoire beslagen zijn dus nog steeds nodig om verhaal te kunnen bieden in het geval van een voor [gedaagde] gunstige uitkomst van de ontbindingsprocedure.
3.14.
[eiseres] heeft nog gesteld dat [gedaagde] misbruik van recht (heeft ge)maakt door de conservatoire beslagen te leggen en laten liggen, maar dat heeft zij onvoldoende onderbouwd. Zij legt daar slechts aan ten grondslag dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht en van het onnodige (c.q. onrechtmatige) van de gelegde conservatoire beslagen is gebleken, maar die stellingen zijn hiervoor al verworpen. [eiseres] heeft niets anders aangevoerd op grond waarvan zij meent dat [gedaagde] misbruik van recht maakt.
3.15.
Een belangenafweging leidt ook niet tot de conclusie dat de gelegde conservatoire beslagen moeten worden opgeheven.
[eiseres] heeft gesteld, en tot op zekere hoogte onderbouwd, dat het beslag ertoe leidt dat zij binnenkort niet zal kunnen voldoen aan haar verplichtingen tegenover onder meer haar werknemers. Daarom heeft zij een zwaarwegend belang bij opheffing van de beslagen.
[gedaagde] heeft er een zwaarwegend belang bij om de conservatoire beslagen te laten liggen, zodat hij bij een voor hem gunstig oordeel in de ontbindingsprocedure gemakkelijk verhaal kan halen voor zijn vordering op [eiseres] . [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat het risico bestaat dat het vermogen van [eiseres] wordt weggesluisd zodra de beslagen worden opgeheven, zodat [gedaagde] met lege handen zou kunnen komen te staan, althans niet gemakkelijk verhaal kan halen voor een eventuele vordering op [eiseres] . Dat dit niet slechts een hypothetische mogelijkheid is blijkt uit eerdere financiële bewegingen (in het kader van betalingen, leningen en dividenduitkeringen) binnen de groep waardoor gelden van [eiseres] naar buiten Nederland gevestigde groepsmaatschappijen zijn overgemaakt en wordt onderstreept door de stelling van [eiseres] dat het binnen een concernstructuur (zoals bij de groep waartoe [eiseres] behoort) gebruikelijk en zelfs noodzakelijk is om met gelden te schuiven tussen de verschillende groepsmaatschappijen.
3.16.
Dit laatste, in combinatie met de herbegroting van de vordering naar € 200.000,00, brengt ook mee dat het belang van [eiseres] bij opheffing van de conservatoire beslagen niet zo zwaar weegt. Het valt namelijk niet in te zien dat nu niet (eventueel tijdelijk, in de vorm van leningen) met gelden kan worden geschoven binnen de groep waartoe [eiseres] behoort om ervoor te zorgen dat [eiseres] haar rekeningen kan blijven betalen. Dat er sprake is van te weinig vermogen binnen de groep om dat te doen, is niet gesteld. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [eiseres] op dit moment nog over een substantieel bedrag aan liquide middelen beschikt. Tot slot heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij nog een aantal substantiële leningen heeft uitstaan binnen de groep, waarvan voorstelbaar is dat die (gedeeltelijk) worden afgelost in het geval dat [eiseres] met spoed geld nodig heeft om aan haar betalingsverplichtingen richting derden te voldoen.
Concluderend weegt het belang van [gedaagde] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder dan het belang van [eiseres] bij opheffing van de beslagen.
3.17.
Concluderend wordt ten aanzien van vordering I. en III. beslist dat het beslag wordt opgeheven voor zover dat is gelegd voor een vordering die meer bedraagt dan € 200.000,00 en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Omdat de voorzieningenrechter zelf opheft, is het opleggen van dwangsommen in het kader van opheffing door [gedaagde] (vordering IV.) niet aan de orde.
[eiseres] heeft geen voldoende belang meer bij haar vordering om te verbieden opnieuw beslag te leggen
3.18.
Gelet het feit dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd om geen nieuw beslag te leggen, heeft [eiseres] geen voldoende belang meer bij haar vordering onder II. Die vordering wordt daarom afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.19.
[eiseres] is te beschouwen als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.616,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.20.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
heft op de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde conservatoire beslagen onder ABN Amro Bank N.V., waaronder in ieder geval op de bankrekeningen met IBAN-rekeningnummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] , voor zover die beslagen doel hebben getroffen voor een totaalbedrag van meer dan € 200.000,00;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
3349 / 106