Eiseres is een dansgezelschap, dat zich richt op de (ontwikkeling van de) moderne jazzdans. Aan eiseres was voor de periode 1993-1996 op basis van het tweede Kunstenplan 1993-1996 een meerjarige instellingssubsidie verleend. Op 28 december 1995 heeft eiseres op basis van haar beleidsplan 1997-2000 een aanvraag ingediend voor een meerjarige instellingssubsidie in het kader van de Cultuurnota 1997-2000 ("Pantser of Ruggegraat") voor de periode 1997-2000. Deze aanvraag is op 18 januari 1996 voor advies naar de Raad voor cultuur gezonden. Op 22 mei 1996 heeft de Raad voor cultuur het advies Cultuurnota 1997-2000 ("Een cultuur van verandering") uitgebracht. In deel II Dans is ten aanzien van Djazzex geadviseerd dit dansgezelschap niet langer structureel te blijven subsidiëren. Op 29 mei 1996 heeft eiseres een reactie op het advies van de Raad voor cultuur ingezonden, waarin zij gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij meent wel voor subsidie in aanmerking te komen. In de Aanvullingen en correcties op "Een cultuur van verandering, advies Cultuurnota 1997-2000", d.d. 19 juli 1996, heeft de Raad voor cultuur ten aanzien van de reactie van Djazzex te kennen gegeven hierin geen aanleiding te zien het advies bij te stellen.
Bij besluit van 17 september 1996 heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres overeenkomstig het advies van de Raad voor cultuur afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 oktober 1996 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend, naar aanleiding waarvan zij op 5 februari 1997 is gehoord door de Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar overeenkomstig het door de Commissie voor de bezwaarschriften uitgebrachte advies ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 mei 1997 beroep bij deze rechtbank ingesteld. Verweerder heeft op 12 juni 1997 een verweerschrift ingediend. Het geschil is op 2 september 1997 ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld.
Namens eiseres verschenen aldaar mevrouw R.B.D. Schim van der Loeff-Snijder (voorzitter van het stichtingsbestuur) en G. van der Hoff (artistiek directeur), bijgestaan door mevrouw mr H. Klinckhamers, advocaat te Amsterdam.
Verweerder liet zich vertegenwoordigen door mevrouw drs. M.A. Rutters en J.P. Lammerts, beiden werkzaam bij de Directie Kunsten van verweerders ministerie.
Bij beslissing van 26 september 1997 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend en bepaald dat aan de Raad voor cultuur met toepassing van artikel 8:45, eerste lid, van de Awb zal worden verzocht de onder hem berustende, op de subsidiëring van eiseres betrekking hebbende stukken in te zenden.
Bij brief van 22 oktober 1997 heeft de Raad voor cultuur aan dit verzoek voldaan, waarbij tevens is verzocht om met toepassing van artikel 8:45, tweede lid, tweede volzin, juncto artikel 8:29, eerste lid, van de Awb te bepalen dat uitsluitend de rechtbank kennis neemt van een aantal (nader aangeduide passages) van de ingezonden stukken.
Ter terechtzitting van 18 december 1997 is de behandeling van het geschil voortgezet.
Namens eiseres zijn aldaar verschenen mevrouw S. Tulp en G. van der Hoff, bijgestaan door mevrouw mr H. Klinckhamers, en namens verweerder verschenen zijn gemachtigden mevrouw drs. M.A. Rutters en J.P. Lammerts.
Tevens zijn aldaar namens de Raad voor cultuur als getuige gehoord mr L. Lieuwes en mr drs. J.A.C. van der Linden, beiden secretaris bij de Raad voor cultuur.
Bij beslissing van 8 januari 1998 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak wederom heropend en bepaald dat partijen de door de Raad voor cultuur ingezonden stukken toegezonden krijgen met uitzondering van de stukken, waarvan de rechtbank ter terechtzitting van 18 december 1997 heeft beslist dat beperking van de kennisneming daarvan gerechtvaardigd is. Tevens is bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld naar aanleiding van deze stukken te reageren en dat zonder nadere behandeling door de rechtbank uitspraak zal worden gedaan, tenzij één van de partijen hier nadrukkelijk om verzoekt.
Bij brief van 11 februari 1998 heeft eiseres een nadere reactie ingezonden, gevolgd door een nadere reactie van verweerder, d.d. 12 maart 1998.