ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5372
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Ollermann
- Rechtspraak.nl
Weigering van toelating als vluchteling van een vreemdeling uit de Federatieve Republiek Joegoslavië
In deze zaak gaat het om de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om eiser, een vreemdeling uit de Federatieve Republiek Joegoslavië, als vluchteling toe te laten. Eiser verblijft sinds 13 april 1992 in Nederland en heeft op 14 april 1992 een aanvraag ingediend voor vluchtelingenstatus en een vergunning tot verblijf. Deze aanvraag werd op 25 mei 1992 afgewezen. Eiser heeft vervolgens een herzieningsverzoek ingediend, dat op 29 mei 1997 opnieuw werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 2 augustus 1999 uitspraak gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat hij behoort tot de etnische Albanezen uit Kosovo en dat hij vreest voor vervolging. De rechtbank overweegt dat de situatie in de Federatieve Republiek Joegoslavië niet zodanig is dat vreemdelingen uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging. De rechtbank wijst erop dat de ruzie met de Servische buren en de deelname aan demonstraties onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een vluchtelingenstatus.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de weigering van de Staatssecretaris om eiser een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van het driejarenbeleid niet onredelijk is. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat er meer dan drie jaar zijn verstreken sinds zijn laatste veroordeling, maar de rechtbank concludeert dat de omstandigheden van de zaak niet leiden tot een verplichting voor de Staatssecretaris om een vergunning te verlenen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris.