ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5377
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- B.H. Franke
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak verzocht de Sri Lankaanse verzoeker, die sinds 18 augustus 1999 in Nederland verblijft, om toelating als vluchteling. De Staatssecretaris van Justitie had zijn aanvraag afgewezen op grond van kennelijke ongegrondheid. Verzoeker had eerder in Canada als vluchteling erkenning gekregen, maar was daar op 17 augustus 1999 verwijderd. Hij verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting naar Canada te schorsen totdat op zijn beroep was beslist. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling niet kon worden ingewilligd, omdat Canada hem zou toelaten en hij daar rechtsmiddelen had. De president van de rechtbank, mr. B.H. Franke, concludeerde dat de beslissing van de Staatssecretaris op goede gronden was genomen en dat verzoeker in Canada voldoende bescherming zou genieten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open.