ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5695
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf van een Afghaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 1999 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, een Afghaanse nationaliteit, om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Eiser, geboren in januari 1981, had op 21 september 1997 aanvragen ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie op 28 april 1998 werden afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen had voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser had zijn aanvraag onderbouwd met de stelling dat hij, als Tadjiek, gevaar liep vanwege de politieke situatie in Afghanistan, vooral na de overname van Mazar-e-Sharif door de Taliban. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van eiser en dat de afwijzing van de aanvragen niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank concludeerde dat de bestreden beschikking vernietigd moest worden, omdat deze in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.