ECLI:NL:RBSGR:1999:AA5930
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf van een Iraakse vreemdeling met gegronde vrees voor vervolging
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Iraakse vreemdeling, om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. Eiser heeft in het verleden te maken gehad met vervolging in Irak en heeft zijn aanvraag ingediend op 14 november 1996. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 juli 1999, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.J.M. Huisman-Kreijn. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarin de aanvragen van eiser werden afgewezen, niet in stand kan blijven. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in Irak. De rechtbank wijst erop dat eiser sinds 1986 sympathisant is van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK), maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om aan te nemen dat hij in gevaar is. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij bekend staat als politiek opposant of dat hij in de aandacht van de Iraakse autoriteiten staat. De rechtbank concludeert dat de algehele situatie in Irak niet zodanig is dat alle Koerden automatisch als vluchteling moeten worden erkend. De rechtbank oordeelt verder dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van eiser, die lijdt aan posttraumatische stressstoornis en andere gezondheidsproblemen. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en beveelt aan dat er een nieuw besluit wordt genomen, waarbij rekening wordt gehouden met de medische situatie van eiser. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.