ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6172
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.E. Dettmeijer-Vermeulen
- E. Kouwenhoven
- J.M. Reinking
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf voor Iraakse vreemdeling met politieke activiteiten
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Iraakse vreemdeling, voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. Eiser verblijft sinds 7 februari 1997 in Nederland en heeft op 8 februari 1997 een verzoek ingediend om vluchtelingenstatus. Dit verzoek werd op 21 april 1997 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 17 oktober 1997 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 25 maart 1999 de zaak heeft behandeld.
Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus vanwege zijn politieke activiteiten als lid van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) en de dreiging van vervolging door de Iraakse autoriteiten en de Islamitische Beweging. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk de negatieve aandacht van de Iraakse autoriteiten geniet. De rechtbank wijst erop dat eiser geen problemen heeft ondervonden van de Iraakse overheid sinds zijn detentie in 1987 en dat zijn lidmaatschap van de PUK in 1994 is beëindigd.
De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor vervolging niet aannemelijk is en dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie om de vergunning tot verblijf te weigeren, niet in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven, omdat de rechtbank van oordeel is dat de Staatssecretaris, indien hij het besluit correct had gemotiveerd, tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.