ECLI:NL:RBSGR:1999:AA6420

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/8151
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een asielaanvraag van een Koerdische vluchteling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 oktober 1999 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een Koerdische man die in Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiser, die sinds 1994 lid is van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK), vreesde voor vervolging door de Koerdische Democratische Partij (KDP) en de Iraakse autoriteiten. Hij heeft in zijn aanvraag gesteld dat hij in 1997 moest onderduiken nadat KDP-peshmerga's PUK-goederen in zijn huis ontdekten. Eiser heeft ook aangegeven dat hij in het verleden in Libanon heeft gewoond om militaire dienst te ontlopen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het relaas van eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden in Zakho, waar eiser woont, niet logisch zijn voor de opslag van PUK-goederen en dat er geen reëel risico is op vervolging. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser zich in het verleden succesvol heeft kunnen onttrekken aan problemen met het Iraakse regime en dat hij een vluchtalternatief heeft in het PUK-gebied. De rechtbank heeft de niet-inwilliging van de asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie bevestigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan een van de partijen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a Vreemdelingenwet
Reg.nr : AWB 98/8151 VRWET
Inzake : A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. M. Jansen-Takes, juridisch medewerkster bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Utrecht,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag.
1. ZITTING
Datum: 11 oktober 1999.
Ter zitting zijn verschenen eiser en zijn gemachtigde en verweerder bij gemachtigde.
Zitting hebben:
mr. M.J. van den Bergh, lid van de enkelvoudige kamer,
P.C. Stroebel, griffier.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat binnen twee weken mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak, gedaan op 20 oktober 1999 om 12.00 uur, luidt als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
1. In geschil is de handhaving bij besluit van 29 september 1998 van de niet-inwilliging van de aanvragen van eiser om toelating als vluchteling/verlening van een vergunning tot verblijf.
2. Eiser, van Koerdische afkomst, stelt dat hij sinds 1994 op verzoek van een vriend lid is geworden van de PUK. Eisers enige politieke activiteit bestond uit het bijwonen van PUK vergaderingen in Duhok.
Begin april 1997 hoorde eiser van een vriend dat enkele partij-kameraden door leden van de KDP opgepakt waren. Op 23 mei 1997 werd de opslag van PUK goederen (levensmiddelen) in de kelder van eisers huis in Zakho ontdekt door
KDP-peshmerga's. Eiser was op dat moment niet thuis. Eiser dook onder bij een vriend omdat hij vreesde ook opgepakt te worden. Op 30 mei 1997 is eiser via Turkije gevlucht.
Eiser stelt voorts dat hij ook vreest voor de Iraakse autoriteiten.
Eiser heeft in de jaren 1978 tot 1984 in Libanon gewoond omdat hij niet in militaire dienst wilde. Voorts stelt eiser dat hij ten onrechte niet op zijn bezwaar is gehoord.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers relaas haar niet geloofwaardig voorkomt. Eisers woonplaats Zakho ligt volgens de bekende gegevens diep in het door de KDP gecontroleerde gebied. Hierom is het niet logisch dat de in de
kelder van eisers huis opgeslagen goederen bestemd waren voor de PUK. Niet valt in te zien waarom dergelijke goederen (gewone levensmiddelen) zo ver van het door de PUK gecontroleerde gebied opgeslagen werden. Om het PUK gebied te
bereiken zou een lange weg door KDP gebied moeten worden afgelegd met alle risico's van dien. Gelet hierop moet aan het waarheidsgehalte van eisers relaas ernstig worden getwijfeld.
4. Zelfs uitgaande van de juistheid van eisers relaas is niet aannemelijk geworden dat eiser deswege heeft te vrezen voor vervolging.
Immers het waren maar levensmiddelen, die lagen opgeslagen in eisers kelder en niet bijvoorbeeld wapens, terwijl ook eisers relaas dat de KDP op de hoogte is geraakt met het feit dat deze levensmiddelen bestemd waren voor de KDP,
slechts gebaseerd is op vermoedens.
5. Het door eiser gestelde met betrekking tot het ontwijken van de militaire dienst, 20 jaar geleden en de mogelijke reactie hierop door de Centraal Iraakse autoriteiten leidt evenmin tot vluchtelingschap. Eiser heeft zich tot nu
toe met succes aan problemen met het regime van Centraal-Irak kunnen onttrekken door zich elders, onder andere in Noord- Irak te vestigen.
6. Verweerder werpt eiser dan ook op goede gronden een vluchtalternatief in het PUK-gebied tegen. Hieraan kan niet afdoen dat ten tijde van het bestreden besluit verweerder nog een vvtv beleid voerde ten aanzien van Irak. Op basis
van het ambtsbericht van 13 november 1998, wat weer
terugkijkt naar het ambtsbericht van 31 maart 1998 heeft verweerder zijn vvtv beleid ten aanzien van Irak op 20 november 1998 verlaten. Deze beleidswijziging is op 13 september 1999 door de Rechtseenheidskamer (AWB 99/3380 en AWB
99/4335) gesanctioneerd. Niet valt in te zien dat de situatie in Noord-Irak niet reeds ten tijde van de hier bestreden beslissing zodanig was dat terugkeer naar deze regio verantwoord was te achten.
7. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet als vluchteling kon worden toegelaten.
8. Ingevolge artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan
foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar (Noord)Irak strijd oplevert met artikel 3 EVRM.
9. Eiser heeft nog gesteld dat er sprake is van schending van de hoorplicht.
Op grond van artikel 7:3 Awb kan van het horen worden afgezien indien er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat
de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door
betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissingen daaromtrent is overwogen, geen grond om te oordelen dat
verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiser kon worden afgezien.
10. Het feit dat humanitaire aspecten bij de beoordeling van het bezwaar een rol kunnen spelen, maakt dit niet anders. Terzake geldt allereerst een stelplicht van de vreemdeling. Eiser heeft in dit verband eerst in beroep gesteld
dat vestiging in het door de PUK beheerste gebied voor hem geen alternatief is. Dit aspect zal verweerder dienen te betrekken in de door eiser ingestelde procedure tegen de intrekking van zijn vvtv.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
verklaart het beroep ongegrond;
4. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Verzonden op: 3 november 1999