Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Sector Bestuursrecht
Tweede kamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Reg.nr. AWB 9819518 BESLU
Inzake [vader], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Derde partij (en): [moeder] en [dochter] beiden te [woonplaats], belanghebbenden.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Het besluit van verweerder van 11 november 1998, kenmerk NM 9741446.
De zitting heeft plaatsgevonden 22 september 1999. Ter zitting is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr W.G.H. Janssen, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door J.L Roozendaal. Voorts zijn verschenen [moeder] en [dochter].
Eiser is op [datum] 1995 gescheiden van [moeder]. Uit het huwelijk van eiser met [moeder] zijn twee dochters geboren.[latere dochter 1], geboren op [datum] 1984 en [latere dochter 2], geboren op [datum] 1987. Uit een eerder huwelijk van [moeder] is op [datum] 1980 dochter [dochter] geboren. Haar geslachtsnaam is bij Koninklijk besluit van 28 mei 1990 gewijzigd van "oude [geslachtsnaam]" in "[geslachtsnaam vader]".
Bij schrijven gedateerd 20 november 1997 heeft [moeder] een verzoek ingediend tot wijziging van de geslachtsnaam van haar dochters van “[geslachtsnaam vader] in "[geslachtsnaam moeder]".
Op 6 januari 1998 heeft eiser te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de verzochte geslachtsnaamwijziging van zijn dochters.
Verweerder heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 23 februari 1998 verzocht na te gaan of de belangen van vorengenoemde kinderen zich tegen de inwilliging van het verzoek tot naamswijziging verzetten. Nadat de Raad met zowel eiser, [moeder] , [dochter], [latere dochter 1] en [latere dochter 2] heeft gesproken heeft de Raad op 15 mei 1998 geadviseerd het verzoek toe te wijzen. De Raad is van oordeel dat alhoewel de drie kinderen thans een negatieve beleving hebben van hun (stief)vader en er ook een gevoel van wraak een rol speelt in hun motivering om een naamswijziging te bewerkstelligen een afwijzing van het verzoek de strijdlust van de kinderen naar hun vader kan verharden en het tevens de kinderen in hun afwijzende houding naar hun vader zou kunnen versterken. Daarnaast zijn er ook positieve argumenten aanwezig als de eenheid van het gezin en de constante rol van de moeder, wier achternaam door alle kinderen gewenst wordt. Naamswijziging dient - aldus de Raad - in het belang van de kinderen te worden geacht.
Onder overneming van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming heeft verweerder bij besluit van 25 augustus 1998 besloten het verzoek ter inwilliging voor te leggen aan H.M. de Koningin.
Tegen dit besluit is door eiser bij schrijven gedateerd 13 september 1998 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 15 december 1998 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In dit geding ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder bij het voorbereiden en nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met enig regel van geschreven of ongeschreven recht, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Het in geding zijnde verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in het Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels voor geslachtsnaamwijziging, gepubliceerd in het Staatsblad 1997, nummer 463, (hierna: het Besluit). Het besluit is op 1 januari 1998 in werking getreden. Hierin wordt aangegeven in welke gevallen naamswijziging kan worden verleend.
Nu het verzoek tot naamswijziging is ingediend voor 1 januari 1998, is het in het Besluit opgenomen overgangsrecht van toepassing. De onder artikel 8 van het Besluit opgenomen overgangsbepalingen luiden als volgt:
"1. De Richtlijnen voor geslachtsnaamwijziging 1989 (Stcr. 1989, 1) worden ingetrokken.
2. De in het eerste lid bedoelde richtlijnen blijven van toepassing ten aanzien van verzoeken voor geslachtsnaamwijziging die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit, zulks indien die toepasselijkheid ertoe leidt dat het verzoek anders dan bij toepassing van dit besluit wordt toegewezen."
In artikel 3 van het Besluit is bepaald dat de geslachtsnaam van een minderjarige jonger dan 12 jaar wordt gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed. Daaraan voldoet het verzoek niet.
In artikel 3 van de Richtlijnen voor geslachtsnaamwijziging 1989 is de eerderbedoelde termijn van verzorging en opvoeding gesteld op 3 jaar. Aan deze voorwaarde voldoet het verzoek wel, zodat op de voet van de in het eerdergenoemde artikel 8, tweede lid, van het Besluit vermelde overgangsbepalingen de Richtlijnen voor geslachtsnaamwijziging 1989 van toepassing blijven.
Eiser stelt zich - samengevat - op het standpunt dat de belangen van zijn dochters bij wijziging van hun geslachtsnaam niet worden gediend. Daarbij stelt eiser tevens dat de geslachtsnaam van zijn dochter [dochter] reeds eerder is gewijzigd. Het nogmaals wijzigen van haar geslachtsnaam is -aldus eiser - op grond van de geldende regelgeving niet mogelijk.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot toewijzing van het verzoek om naamswijziging. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat gelet op het door de Raad uitgebrachte advies - het belang van [dochter], [latere dochter 1] en [latere dochter 2] bij wijziging van hun geslachtsnaam van "[geslachtsnaam vader]" in “[geslachtsnaam moeder]" is gediend. De Rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door de Raad uitgebrachte advies niet dient te worden gevolgd.
De stelling van eiser dat het niet mogelijk is om de geslachtsnaam van [dochter] wederom te wijzigen wordt verworpen. De geslachtsnaam van een minderjarige kan inderdaad slechts eenmaal worden gewijzigd. [Dochter] is echter gedurende deze procedure meerderjarig geworden. Als meerderjarige is haar geslachtsnaam nog nimmer gewijzigd. Voorts heeft zij uitdrukkelijk zelf te kennen heeft gegeven dat zijn haar geslachtsnaam wenst te wijzigen. Hiermee voldoet het verzoek aan het bepaalde in artikel 4 van het Besluit.
Gelet o p het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13, juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. J.F. Miedema en in het openbaar uitgesproken op 3 november 1999, in tegenwoordigheid van de griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden:
16 november 1999