ECLI:NL:RBSGR:1999:AA7456

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/1661
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.H. Franke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1974, van Marokkaanse en Spaanse nationaliteit, die in Marokko verblijft. Hij werd op 19 september 1998 aangehouden op verdenking van een strafbaar feit en op 25 februari 1999 in bewaring gesteld door de vreemdelingenautoriteiten. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft op 9 maart 1999 de bewaring opgeheven en de vreemdeling is op dezelfde dag naar Marokko uitgezet. De vreemdeling stelde dat hij niet voorafgaand aan de inbewaringstelling was gehoord, wat volgens hem de onrechtmatigheid van de bewaring zou aantonen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verhoor, dat plaatsvond na de inbewaringstelling, tijdig en door bevoegde ambtenaren is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de bewaring niet onrechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke en is openbaar uitgesproken op 25 maart 1999. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Nieuwersluis
gemeente Loenen
Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/1661 VRWET N
Inzake: A, geboren op [...] 1974, van Marokkaanse
nationaliteit, ook bekend onder de naam A,
geboren op [...] 1974 dan wel op [...] 1974, van
Spaanse nationaliteit, thans verblijvende in Marokko, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
Terechtzitting: 11 maart 1999.
De belangen van de vreemdeling zijn ter zitting bepleit door mr W.A.E.M. Amesz, advocaat te Rotterdam, buiten de aanwezigheid van de vreemdeling.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr A. Venekamp.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 19 september 1998 is de vreemdeling aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op 25 februari 1999 is hij heengezonden, overgedragen aan de vreemdelingendienst en is aansluitend bij bevel tot bewaring van
gelijke datum op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds zijn uitzetting gelast.
Bij beroepschrift van 26 februari 1999, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 1 maart 1999, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van
schadevergoeding. De bewaring is op 9 maart 1999 opgeheven en de vreemdeling is op dezelfde dag door verweerder naar Marokko uitgezet.
2. Overwegingen
Nu de bewaring is opgeheven, gaat het in dit geding uitsluitend nog om de gevraagde schadevergoeding. Daartoe dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij niet, zoals artikel 82, tweede lid, eerste volzin, Vreemdelingenbesluit (Vb) voorschrijft, voorafgaande aan de inbewaringstelling is gehoord; het gehoor vond enige tijd na de
inbewaringstelling plaats. Voorts is het horen van
de vreemdeling na de inbewaringstelling en het geven van het bevel tot bewaring niet door éénzelfde ambtenaar geschied. Op grond hiervan dient de vreemdelingenbewaring onrechtmatig te worden geacht en ligt toekenning van
schadevergoeding in de rede.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 82, tweede lid, Vb schrijft voor dat het bevel tot bewaring niet wordt gegeven dan nadat de vreemdeling daarop door het tot het geven van het bevel bevoegde gezag is gehoord, tenzij het voorafgaand verhoor van de vreemdeling
niet kan worden afgewacht.
Is het bevel gegeven zonder dat de vreemdeling is gehoord, dan heeft het verhoor terstond na de tenuitvoerlegging van het bevel plaats.
In het onderhavige geval heeft de vreemdeling tot en met 25 februari 1999 in voorlopige hechtenis verbleven in het Huis van Bewaring De Noordsingel te Rotterdam. Op 25 februari 1999 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis
kennelijk met onmiddellijke ingang beëindigd. Direct daarop volgend, en wel om 12.00 uur, is vreemdeling bij bevel ex artikel 26 Vw in bewaring gesteld.
Vervolgens is de vreemdeling vervoerd naar het politiebureau Noord te Rotterdam, alwaar de vreemdeling om 12.30 uur arriveerde. Om 12.40 uur is de vreemdeling gehoord overeenkomstig het bepaalde in artikel 82 Vb. Op grond van het
vorenstaande acht de rechtbank het alleszins aannemelijk dat een aan het geven van het bevel tot bewaring voorafgaand verhoor niet kon worden afgewacht. Immers in dat geval zou de vreemdeling zijn vrijheid enige tijd worden ontnomen
zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig zou zijn. Artikel 82, tweede lid, Vb schrijft in dat geval voor dat het verhoor plaatsvindt terstond na de tenuitvoerlegging van het bevel.
In het onderhavige geval heeft het verhoor plaatsgevonden veertig minuten na het geven van het bevel. Gelet op het feit dat het vervoer van vreemdeling 30 minuten in beslag heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat het verhoor
heeft plaatsgevonden terstond na de tenuitvoerlegging van het bevel.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat hoewel het in het algemeen zo zal zijn dat degene die een vreemdeling voor of na zijn inbewaringstelling hoort dezelfde is als degene die het bevel tot bewaring geeft, leidt de omstandigheid
dat zulks niet is gebeurd in het onderhavige geval niet tot onrechtmatigheid van de bewaring.
Daarbij is in aanmerking genomen dat het verhoor terstond diende plaats te vinden en dat zowel het proces-verbaal van verhoor als het bevel tot bewaring zijn ondertekend door ambtenaren, beiden belast met het toezicht op
vreemdelingen, tevens hulp-
officier van justitie zoals vereist op grond van artikel 82, eerste lid, Vb. De grief van de vreemdeling dient dan ook te falen.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, de toepassing of
tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Nu het beroep ongegrond is, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr B.H. Franke, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van
mr K.P.E. Grotenhuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 1999, in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 30 maart 1999
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling
binnen een maand na de betekening van de
uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.