Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Sector Bestuursrecht
Tweede kamer, meervoudig
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Inzake [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Het besluit van verweerder van 7 mei 1999, kenmerk B 99/0016.
Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld van haar partner, [partner].
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. J. Oelers.
Eiseres ontvangt sedert 11 juni 1984 een nabestaandenpensioen ten laste van het ABP-fonds.
Bij besluit van 3 juli 1998 heeft ABP Pensioenen het pensioen van eiseres te rekenen vanaf 1 augustus 1994 opnieuw vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, op welk bezwaar de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP op 21 augustus 1998 heeft beslist.
Tegen deze beslissing heeft eiseres bij brief van 24 september 1998 beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep van het ABP.
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit overwogen dat evenvermelde beslissing op het bezwaar van eiseres onbevoegd is genomen en dat het daarin gestelde moet worden aangemerkt als een aanvulling op het besluit van 3 juli 1998. Voorts heeft verweerder het bezwaar van eiseres aangemerkt als een administratief beroep tegen de beslissing tot nadere vaststelling. Dit beroep is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Na de behandeling ter zitting van 19 oktober 1999 van de enkelvoudige kamer, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nieuw onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Bij de Wet van 21 december 1995, houdende privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, is de Abp-wet met ingang van 1 januari 1996 ingetrokken. In artikel 61 van eerstgenoemde wet is echter bepaald, dat hoofdstuk S van de Abp-wet van toepassing blijft ten aanzien van besluiten als bedoeld in dat hoofdstuk die voor 1 januari 1996 genomen zijn en van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van besluiten van het bestuur of de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP die genomen zijn naar aanleiding van verzoeken of aanvragen die voor 1 januari 1996 op basis van de Abp-wet zijn gedaan. In het onderhavige geval betreft het primaire besluit een ambtshalve herziening van een pensioenvaststelling die van vóór 1 januari 1996 dateert. Gelet op de voormelde bepaling, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 1998, gepubliceerd in TAR 1999, nr. 28, en gevormde rechtspraak van deze rechtbank (onder meer de uitspraak van 23 juni 1999 inzake AWB 99/254 ABP), acht deze rechtbank zich dan ook bevoegd op het ingestelde beroep te beslissen. De rechtbank leidt uit deze bepaling en rechtspraak voorts af, dat zij bevoegd is het bestreden besluit te toetsen aan de bepalingen van de Abp-wet, zoals die tot genoemd tijdstip luidden. Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden het besluit tot nadere vaststelling van het pensioen van eiseres ingaande 1 augustus 1994 in stand heeft gelaten.
In de loop van 1994 heeft het ABP-fonds via een folder en de media informatie verschaft met betrekking tot de registratie van samenwoning.
In de folder is onder meer vermeld dat vooruitlopend op de vereiste wijziging van de Abp-wet verzekerden in actieve dienst hun relatie met een partner bij het fonds kunnen aanmelden en dat deze aanmelding belangrijk is aangezien uitsluitend na aanmelding aanspraak op een nabestaandenpensioen kan ontstaan. Voorts is vermeld dat een al toegekend nabestaandenpensioen opnieuw wordt vastgesteld als degene die dit pensioen ontvangt bij aanmelding als partner wordt genoemd.
Eiseres is door [partner] op 21 juli 1994 als zijn partner aangemeld, welke aanmelding op 26 juli 1994 is geregistreerd. In het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit tot nadere vaststelling van het pensioen van eiseres zijn de gevolgen van deze aanmelding neergelegd.
In beroep is aangevoerd dat indien de gevolgen bij aanmelding voor de partner van eiseres reeds voldoende duidelijk waren geweest, hij niet tot aanmelding was overgegaan. Voor die aanmelding heeft zij geen toestemming gegeven, aldus eiseres. Thans wenst eiseres de ongedaanmaking van die aanmelding en berekening van het pensioen naar het niveau van vóór aanmelding.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift overwogen dat de verzekerden door middel van voormelde brochure voldoende zijn voorgelicht over de gevolgen van de aanmelding voor een reeds toegekend pensioen. Verweerder meent dat de verplichte herberekening definitief is en niet ongedaan kan worden gemaakt, niet op verzoek en ook niet als het huwelijk of de partnerrelatie eindigt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij wet van 21 december 1995, Staatsblad 1995 nr. 638, zijn onder meer de artikelen A5 en H6 van de Abp-wet gewijzigd. De wijziging van deze artikelen is in werking getreden op 28 december 1995 en werkt terug tot 1 juli 1994.
In artikel A5 is de aanmeldingsprocedure voor partners neergelegd.
In artikel H6 van de Abp-wet, zoals deze ten tijde hier van belang luidde, is bepaald dat indien een nabestaande hertrouwt, dan wel partij is bij een latere aanmelding, zijn pensioen opnieuw wordt vastgesteld met ingang van de maand volgende op die waarin hij hertrouwt onderscheidenlijk de aanmelding geschiedt. Daarbij wordt van het ambtenarenpensioen waarvan het is afgeleid niet in aanmerking genomen, dat deel dat overeenkomt met de ingevolge artikel H1, tweede of derde lid, doorgetelde diensttijd en de in artikel H3, tweede lid, tweede volzin, bedoelde onvoltooide diensttijd.
De rechtbank stelt op grond van de vigerende regelgeving vast dat een nadere vaststelling van het pensioen van eiseres diende plaats te vinden. Daarbij zij aangetekend dat verweerder heeft afgezien van een terugvordering van het te veel betaalde pensioen over de periode van 1 augustus 1994 tot 1 juli 1998. Eerst per laatstgenoemde datum heeft de vaststelling effect voor eiseres.
Voormeld artikel H6 van de Abp-wet is een regel van dwingend recht waaraan verweerder zich in beginsel dient te houden.
Vorenstaande neemt niet weg dat er omstandigheden kunnen zijn die meebrengen dat onverkorte toepassing van wettelijke regels geen rechtsplicht meer kan zijn.
De rechtbank overweegt in dit verband dat noch eiseres en haar partner, noch verweerder op het moment van de onderwerpelijke aanmelding en op het moment dat de informatiefolder werd verspreid de gevolgen in volle omvang hebben kunnen overzien, omdat toen nog niet bekend was hoe de wettekst precies zou gaan luiden. De rechtbank onderschrijft dan ook de stelling van eiseres dat zij en haar partner niet bekend konden zijn met de gevolgen van de aanmelding in volle omvang. De enkele vermelding in een brochure dat er een nadere vaststelling zal plaatsvinden van een reeds toegekend pensioen met daarbij de mededeling dat er gelijkschakeling zal plaatsvinden tussen een relatie van niet-gehuwden en gehuwden acht de rechtbank in dezen onvoldoende.
In dit bijzondere geval is de rechtbank van oordeel dat de onverkorte toepassing van het huidige artikel H6 van de Abp-wet, gelet op de bij de inwerkingtreding daaraan verleende terugwerkende kracht, te zeer in strijd komt met de rechtszekerheid.
Voor de beperkte groep van personen die als gevolg van de aanmelding voor de publicatie van de wet van 21 december 1995 zijn geconfronteerd met een nadere vaststelling van hun pensioen, had het naar het oordeel van de rechtbank op verweerders weg gelegen, alvorens tot nadere vaststelling over te gaan, de aanmelding aan te houden. Deze groep, waaronder ook eiseres en haar partner, had verweerder de mogelijkheid moeten bieden zich te beraden over de handhaving van de aanmelding, waarbij verweerder er bovendien op had behoren te wijzen dat de aanmelding zou kunnen leiden tot verlaging van het nabestaandenpensioen.
Het vorenstaande moet leiden tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit.
Van omstandigheden op grond waarvan een der partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Gelast dat de Stichting Pensioenfonds ABP als rechtspersoon aan eiseres het door deze betaalde griffierecht, zijnde f. 225,-- vergoedt.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, C.C. de Rijke-Maas en P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 23 december 1999, in tegenwoordigheid van de griffier, R. Demilt.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,