ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5278
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.C.J. van Dooijeweert
- M.A.A. Mondt-Schouten
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf voor Iraakse asielzoeker
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Iraakse asielzoeker, voor toelating als vluchteling en de verlening van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. Eiser verblijft sinds 17 november 1997 in Nederland en heeft op 26 november 1997 een aanvraag ingediend voor vluchtelingenstatus. Deze aanvraag werd op 22 juli 1998 afgewezen, maar eiser kreeg wel een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend en later beroep ingesteld. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de aanvraag om vluchtelingenstatus niet ontvankelijk was, maar heeft het onderzoek heropend voor de aanvraag om een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om binnen zes weken te reageren op gestelde vragen over de situatie in Noord-Irak, waar eiser vandaan komt.
De rechtbank heeft op 10 december 1999 geoordeeld dat de weigering van de vergunning tot verblijf niet in stand kan blijven, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser zich in Noord-Irak zou kunnen vestigen. De rechtbank heeft daarbij de criteria van de UNHCR in acht genomen, die stellen dat een binnenlands vestigingsalternatief alleen mogelijk is als de asielzoeker familie- of gemeenschapsbanden in Noord-Irak heeft. Eiser heeft echter geen dergelijke banden en vreest voor zijn veiligheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat eiser in Noord-Irak kan overleven en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.