ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5360
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.H. Schotman
- H.C. Greeuw
- P. Bröcker
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Ruandese vluchteling met vrees voor vervolging op basis van etnische afkomst
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Ruandese man van Hutu-afkomst, die vreesde voor vervolging in zijn thuisland. Eiser heeft in april 1994 Ruanda verlaten na bedreigingen van Tutsi-militairen, die zijn woning en auto in beslag hadden genomen. Na een periode van verblijf in Tanzania, Kenia en Zaïre, keerde hij in 1997 terug naar Ruanda, waar hij opnieuw werd bedreigd door een militair die hem afperste. Eiser heeft verklaard dat hij gedwongen werd te betalen voor bescherming en dat hij uiteindelijk ondergedoken is en het land opnieuw heeft verlaten. Hij heeft ook aangegeven dat zijn vader, die politiek actief was, in 1994 is gearresteerd en later dood is aangetroffen, en dat zijn zuster en haar gezin zijn vermoord.
De rechtbank heeft de situatie in Ruanda beoordeeld en vastgesteld dat de omstandigheden voor asielzoekers uit dat land niet zodanig zijn dat zij automatisch als vluchteling worden erkend. De rechtbank oordeelde dat eiser tot op zekere hoogte aannemelijk moest maken dat hij persoonlijk vervolging te vrezen had. De rechtbank vond de verklaringen van eiser over zijn ervaringen niet summier, maar uitvoerig en gedetailleerd, en concludeerde dat zijn vrees voor vervolging op basis van zijn Hutu-achtergrond niet ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat de bestreden beschikking van de Staatssecretaris van Justitie onvoldoende gemotiveerd was en dat eiser recht had op een nieuwe beoordeling van zijn asielaanvraag.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg de Staatssecretaris op om een nieuwe beschikking te nemen, rekening houdend met de omstandigheden die in de uitspraak zijn genoemd. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.