ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5375
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, A, van Russische nationaliteit, heeft samen met haar minderjarige kind een aanvraag ingediend, gesteund door haar echtgenoot, C, die in Nederland als vluchteling is toegelaten. De aanvraag werd op 8 april 1998 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 3 september 1999 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank op 30 september 1999.
De openbare behandeling vond plaats op 8 februari 2000, waarbij zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de mvv, omdat zij niet dezelfde nationaliteit als haar echtgenoot had en dus niet in aanmerking kwam voor een afgeleide vluchtelingenstatus. De rechtbank stelde vast dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die de afwijzing konden rechtvaardigen.
Eiseres voerde aan dat haar recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), geschonden werd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, aangezien referent, haar echtgenoot, in de Russische Federatie had verbleven en daar geen belemmeringen voor verblijf bij zijn echtgenote kon worden aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.