ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5430
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- A.H. van Delden
- Rechtspraak.nl
Verbod op oproeping van een bedreigde getuige in strafzaken
In deze zaak, gewezen op 10 april 2000 door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een kort geding waarin eiser, die als bedreigde getuige was aangemerkt in een strafzaak tegen [verdachte 1], verzocht om een verbod aan de Staat der Nederlanden om hem op te roepen als getuige. Eiser had eerder verklaringen afgelegd die belastend waren voor [verdachte 1], maar zijn identiteit was per abuis bekend geworden bij de verdediging, wat leidde tot het vervallen van zijn status als bedreigde getuige. Eiser vorderde dat de Staat de oproeping introk en dat hij alleen door de rechter-commissaris gehoord zou worden, zoals voorgeschreven in de wet. Hij voerde aan dat zijn leven en gezondheid in gevaar waren door de bekendheid van zijn identiteit en dat de beslissing van het Gerechtshof om zijn status te laten vervallen onterecht was.
De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser zwaar wogen, vooral gezien het feit dat hij slachtoffer was van een fout van de rechtbank. De rechtbank stelde vast dat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt te delen over de beslissing van het Hof, wat de situatie verergerde. De rechtbank verbood de Staat om uitvoering te geven aan het bevel tot oproeping van eiser als getuige in de strafzaken tegen [verdachte 1] en [verdachte 2]. De rechtbank oordeelde dat, hoewel dit mogelijk zou leiden tot het niet kunnen gebruiken van eisers verklaring, de bescherming van zijn belangen voorop stond. Eiser werd in het gelijk gesteld en de Staat werd veroordeeld in de kosten van het geding.