ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5646
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen vrijheidsontneming van een Srilankaanse asielzoeker
In deze zaak verzoekt de Srilankaanse asielzoeker A, geboren in 1957, om een voorlopige voorziening in het kader van zijn beroep tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie, die zijn aanvraag om toelating als vluchteling heeft afgewezen. De beschikking, genomen op 26 februari 2000, betreft de niet-inwilliging van de aanvraag en de beslissing om uitzetting niet achterwege te laten. Daarnaast is er een beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel die aan verzoeker is opgelegd op 23 februari 2000. De rechtbank behandelt het verzoek om voorlopige voorziening op basis van de artikelen 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De president van de rechtbank oordeelt dat er geen gevaar voor vervolging of schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestaat bij terugzending van verzoeker naar Sri Lanka. De president concludeert dat de drempel voor de gewone procedure niet is gehaald, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Srilankaanse overheid negatieve belangstelling voor hem zal hebben bij terugkeer. De president wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. A.H. Schotman, fungerend president, op 17 maart 2000.