ECLI:NL:RBSGR:2000:AA5939
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een vergunning tot verblijf voor een Turkse vreemdeling op basis van gezinshereniging met zijn echtgenote
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Turkse vreemdeling, voor een vergunning tot verblijf in Nederland bij zijn echtgenote, die zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit bezit. Eiser verblijft sinds 6 maart 1998 in Nederland en heeft op 8 mei 1998 een aanvraag ingediend bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Deze aanvraag werd op 27 november 1998 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 3 mei 1999 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepschrift van eiser op 7 mei 1999.
De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 30 november 1999 een zitting gehouden. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. E.M. van den Brom, terwijl de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, werd vertegenwoordigd door mr. M.L.H. Hermans van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote van eiser een eigen onderneming heeft, maar dat er twijfels zijn over de duurzaamheid van haar inkomen. Verweerder heeft gesteld dat de overgelegde inkomensgegevens niet voldoende zijn om aan te tonen dat de echtgenote duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.
De rechtbank overweegt dat de duurzaamheid van het inkomen van zelfstandigen moet worden aangetoond met objectieve gegevens, zoals belastingaanslagen of door een accountant goedgekeurde financiële overzichten. Eiser heeft echter betoogd dat het voor startende ondernemers gebruikelijk is dat het enige tijd duurt voordat de belastingdienst een aanslag oplegt. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op f 1.420,-.