ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6034
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- C.E. Dettmeijer-Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om verlenging van de vergunning tot verblijf en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van verzoekster A, geboren in 1971 en van Maleisische nationaliteit, om verlenging van de geldigheidsduur van haar vergunning tot verblijf (vtv) bij haar echtgenoot C, die zowel Nederlands als Brits staatsburger is. De aanvraag werd op 23 juli 1999 niet ingewilligd, wat leidde tot een procedure bij de Rechtbank 's-Gravenhage. Verzoekster stelde dat het beleid met betrekking tot gezinsleden van gemeenschapsonderdanen van toepassing zou moeten zijn, maar de president van de rechtbank oordeelde dat enkel het Nederlandse beleid van toepassing was, aangezien verzoekster en referent alleen in Nederland samen hebben gewoond.
De president overwoog dat het huwelijk van verzoekster en referent, dat op 2 juni 1994 was voltrokken, feitelijk per mei 1997 was verbroken. Aangezien het huwelijk minder dan drie jaar had geduurd, was het beleid inzake de verbreking van het huwelijk binnen deze termijn van toepassing. Dit beleid houdt in dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf, tenzij er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard of internationale verplichtingen. De president concludeerde dat verzoekster niet voldeed aan deze voorwaarden, omdat het huwelijk feitelijk minder dan drie jaar had geduurd en er geen klemmende redenen waren die een uitzondering rechtvaardigden.
Daarnaast werd vastgesteld dat er voldoende aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt was voor de werkzaamheden die verzoekster wilde verrichten, waardoor zij ook geen aanspraak kon maken op een vtv voor arbeid in loondienst. De president verklaarde het bezwaar van verzoekster ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open. De uitspraak werd mondeling gedaan op 11 april 2000, na een zitting op 4 april 2000.