ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6041

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/3456
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 12 april 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om toelating als vluchteling van A, een Guinese nationaliteit, die in Nederland een asielaanvraag had ingediend. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.L.M. Stieger, stelde dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie niet in stand kon blijven. Hij voerde aan dat er een andere versie van het rapport nader gehoor was overgelegd dan die in het procesdossier, wat zijn belangen zou hebben geschaad. Daarnaast stelde hij dat hij in het Frans was gehoord, terwijl hij deze taal onvoldoende beheerst, wat zou hebben geleid tot fouten in de beoordeling van zijn politieke achtergrond.

De president overwoog dat de verklaringen van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat hij als vluchteling in Nederland moest worden toegelaten. Hij vond het opmerkelijk dat verzoeker, die beweerde een belangrijk opposant te zijn van de Guinese autoriteiten, niet op de hoogte was van de structuur van zijn politieke partij, de RPG. Ook was het vreemd dat hij zonder enige documentatie de gevangenis had kunnen verlaten. De president concludeerde dat verzoekers activiteiten voor de RPG te marginaal waren om aan te nemen dat hij door de autoriteiten als een belangrijke tegenstander werd beschouwd.

Verder werd het psychologisch rapport van drs. C.W. Anneese, dat stelde dat verzoeker leed aan een posttraumatische stressstoornis, niet overtuigend geacht. De president oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door de procedurele gang van zaken, en dat de termijnoverschrijding niet volledig aan de verweerder kon worden toegerekend. Uiteindelijk verklaarde de president het bezwaar van verzoeker ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Fungerend president
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:6 Algemene wet bestuursrecht en 33a en 33b Vreemdelingenwet
Reg.nr.: AWB 00/3456 VRWET
Inzake: A, geboren op [...] 1971, van Guinese nationaliteit, verblijvende te B, verzoeker,
gemachtigde mr. P.L.M. Stieger, advocaat te Eindhoven
namens deze: mr. J.A. Tegenbosch
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. P.C. Maes
1. Zitting
Datum: 7 april 2000.
Ter zitting zijn verschenen verzoeker in persoon, bijgestaan namens zijn gemachtigde door mr. J.A. Tegenbosch, en verweerder bij gemachtigde.
Zitting hebben:
mr. G.P. Kleijn, president,
mr. M.J. van den Broek-Prins, griffier.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president partijen meegedeeld dat op 12 april 2000 om 12.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld.
2. Gronden
In geschil is de niet-inwilliging d.d. 27 maart 2000 van de aanvragen van verzoeker om toelating als vluchteling.
Verzoeker is van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven reeds vanwege het feit dat door verweerder ter nabespreking een andere versie van het rapport nader gehoor is overgelegd dan zich thans in het
procesdossier bevindt, waardoor verzoeker in zijn belangen is geschaad. Voorts is verzoeker in het Frans gehoord terwijl hij deze taal onvoldoende beheerst. Tengevolge daarvan zijn er wezenlijke fouten bij het indiceren van de
politieke achtergrond van verzoeker ontstaan zowel aan de zijde van verweerder als aan de zijde van de rechtshulp. Ook is er sprake van een termijnoverschrijding die aan verweerder is toe te rekenen en heeft verzoeker dientengevolge
conform de voorwaarden die aan
de AC-procedure zijn verbonden recht op plaatsing in een onderzoekscentrum (OC). Namens verzoeker is voorts gesteld dat verweerder een verkeerde volgorde in de redactie van de bestreden beschikking heeft gehanteerd aangezien
verweerder op grond van artikel 15 c, eerste lid, aanhef en onder f, Vw eerst het gehele asielrelaas zou moeten beoordelen alvorens toe te komen aan de vraag of het ontbreken van documenten aan de vreemdeling toerekenbaar moet
worden geacht.
Verzoeker meent dat verweerder ten onrechte ervan is uitgegaan dat hij geen belangrijk opponent is van de Guinese autoriteiten en hij op grond van zijn relaas voor toelating als vluchteling in aanmerking komt.
Tenslotte is door verzoeker een psychologisch rapport overgelegd van psycholoog-psychotherapeut Drs. C.W. Anneese, gedateerd 5 april 2000, waarin wordt gesteld dat de gebeurtenissen waaraan verzoeker is blootgesteld in de periode
april 1999 tot maart 2000 de oorzaak vormen van een post traumatische stress-stoornis (PTSS), aan de gevolgen waarvan verzoeker nog steeds lijdt.
De president overweegt het volgende.
Naar het oordeel van de president kan hetgeen verzoeker heeft verklaard niet de conclusie rechtvaardigen dat verzoeker als vluchteling in Nederland dient te worden toegelaten. Het bevreemdt de president dat verzoeker, die stelt in
Guinee verkiezingscampagnes te hebben gevoerd voor de Resemblement de Peuple de Guinee (RPG) en als lid van een stembureau te hebben opgetreden, niet weet hoeveel leden deze partij heeft, noch hoe de partij gestructureerd is. Voorts
wekt het naar het oordeel van de president bevreemding dat verzoeker, indien hij daadwerkelijk als belangrijk opposant werd beschouwd, met behulp van een militair en onder het mom van een overplaatsing, eenvoudigweg de gevangenis
heeft kunnen verlaten zonder dat daartoe enig document behoefde te worden overgelegd en zonder dat er enige controle ten aanzien van die overplaatsing is uitgevoerd.
Wat er ook van zij van de geloofwaardigheid van verzoekers relaas, de president is met verweerder van oordeel dat verzoekers activiteiten voor de RPG te marginaal zijn geweest om aannemelijk te achten dat verzoeker door de Guinese
autoriteiten als belangrijk opponent wordt beschouwd.
Uit verzoekers relaas blijkt dat hij noch bij zijn activiteiten rond de verkiezingen en zijn optreden als lid van het stembureau, noch bij andere politieke activiteiten, problemen van de zijde van de autoriteiten heeft ondervonden,
doch dat hij uitsluitend in aanraking is gekomen met bedoelde autoriteiten doordat hij in de nacht nadat de leider van de RPG, Alpha Conde, was gearresteerd, tezamen met een groep vrijwilligers het hoofdkantoor van de RPG bewaakte.
Naar verzoeker heeft verklaard werden bij die gelegenheid echter alle bewakers die buiten stonden, zeven in totaal, gearresteerd. Naar het oordeel van de president duidt dit niet op speciaal op de persoon van verzoeker gerichte
belangstelling van de autoriteiten.
Evenmin ziet de president aanleiding voor het oordeel dat verzoeker bij terugkeer in Guinee te vrezen heeft voor een behandeling als verboden in artikel 3 EVRM, noch dat verzoeker op grond van klemmende redenen van humanitaire aard
voor toelating in aanmerking komt.
Indien en voor zover verzoeker meent op grond van het traumatabeleid voor toelating in aanmerking te komen overweegt de president allereerst dat verzoeker bij zijn aanvraag om toelating geen beroep op dit beleid heeft gedaan en is
de president voorts van oordeel dat het door verzoeker overgelegde rapport van psycholoog-psychotherapeut drs. C.W.
Anneese van 5 april 2000 niet tot het oordeel kan leiden dat verzoeker op grond van het traumatabeleid voor toelating in aanmerking komt.
Daartoe overweegt de president dat bedoeld rapport geen inzicht geeft op basis van welke onderzoeken of documenten genoemde psycholoog- psychotherapeut tot zijn conclusie is gekomen. Ook is daarin niet vermeld of en zo ja, hoe
genoemde psycholoog-psychotherapeut met
verzoeker heeft gecommuniceerd. Dit laatste klemt in het bijzonder nu verzoeker heeft gesteld voor een goede communicatie een tolk in de Malinke-taal te behoeven.
De president kan verzoeker niet volgen in zijn stelling dat hij in zijn belangen is geschaad doordat verweerder ter nabespreking een andere versie van het rapport nader gehoor heeft voorgelegd dan de versie welke zich in het
procesdossier bevindt. Beide versies verschillen weliswaar van elkaar maar de president heeft geconstateerd dat deze verschillen voornamelijk van redactionele en typografische aard zijn en er inhoudelijk geen wezenlijke afwijkingen
tussen beide versies bestaan. Nu de gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft beaamd dat er inhoudelijk geen verschillen tussen beide versies bestaan, vermag de president niet in te zien waaruit het door verzoeker gestelde nadeel
bestaat.
Evenmin kan verzoekers stelling slagen dat hij de Franse taal in onvoldoende mate beheerst waardoor er wezenlijke fouten bij het indiceren van de politieke achtergrond van verzoeker zijn ontstaan.
Blijkens het rapport eerste gehoor heeft verzoeker verklaard naast zijn moedertaal Malinke ook Frans te spreken en deze taal in voldoende mate te beheersen om zijn verhaal goed naar voren te laten komen. Verzoeker heeft weliswaar
aangegeven voorkeur te hebben voor een Malinke-tolk doch er geen bezwaar tegen te hebben om in het Frans te worden gehoord. Uit het rapport nader gehoor blijkt vervolgens evenmin dat verzoeker problemen zou hebben gehad met de
Franse taal. Het relaas van verzoeker is uitvoerig en het nader gehoor is tweemaal onderbroken geweest en op een later tijdstip voortgezet. De president is van oordeel dat verzoeker ruimschoots in de gelegenheid is geweest om aan te
geven dat hij in een andere taal gehoord wenste te worden. Bovendien blijkt uit het rapport nader gehoor dat verzoeker tweemaal heeft verklaard de tolk goed begrepen te hebben, de tolk goed te hebben kunnen verstaan en dat hij geen
klachten had over de werkwijze van de tolk. Voorts heeft verzoeker bij de correcties en aanvullingen van 27 maart 2000 op het rapport nader gehoor evenmin aangegeven dat hij zijn relaas niet goed heeft kunnen doen vanwege een
gebrekkige beheersing van de Franse taal.
Ten aanzien van de termijnoverschrijding en verzoekers stelling dat deze overschrijding aan verweerder is toe te rekenen overweegt de president dat uit het tijdschema in het dossier blijkt dat er weliswaar sprake is van een
termijnoverschrijding doch dat deze overschrijding mede is ontstaan doordat er bij rechtsbijstand geen juristen beschikbaar waren voor de voorbereiding van verzoeker op het nader gehoor op 26 maart 2000, waardoor de zaak van 14.35
uur tot 16.00 uur 'stil' heeft gelegen, en voorts dat de nabespreking van het nader gehoor op 27 maart 2000 om 17.00 uur is gestart waarna rechtsbijstand eerst om 22.00 uur de schriftelijke reactie op het nader gehoor bij verweerder
heeft aangeleverd. Naar het oordeel van de president kan verweerder mitsdien niet zonder meer verantwoordelijk worden gehouden voor bedoelde tijdsoverschrijding en dient deze overschrijding dan ook zonder gevolgen te blijven.
De president deelt niet het standpunt van de gemachtigde van verzoeker dat verweerder, alvorens toe te komen aan de vraag of het ontbreken van documenten aan de vreemdeling toerekenbaar moet worden geacht, eerst het gehele
asielrelaas zou moeten beoordelen. Verweerder verstaat het bepaalde in artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder f, Vw blijkens de tekst van hoofdstuk B7/8.2.2 van de Vreemdelingencirculaire in die zin dat die bepaling uitsluitend
kan worden toegepast na een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag en dat het toerekenbaar ontbreken van documenten altijd in de context van het totale feitencomplex moet worden beschouwd, waarbij het toerekenbaar ontbreken
van documenten de geloofwaardigheid van het asielrelaas aantast. De president is van oordeel dat deze wetsuitleg door verweerder rechtens houdbaar is.
Hiermee is niet onverenigbaar dat verweerder voorafgaand aan de beoordeling van het asielrelaas van de vreemdeling de gegevens als genoemd in artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder f, Vw onderzoekt en beoordeelt.
3. Beslissing
De president van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het bezwaar ongegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
4. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open
afschrift verzonden op: 11 mei 2000