ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6169
Rechtbank 's-Gravenhage
- Mondelinge uitspraak
- M.A.A. Mondt-Schouten
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Oekraïense verzoekster en beoordeling van nieuw gebleken feiten
In deze zaak gaat het om de afwijzing van de asielaanvraag van verzoekster, een Oekraïense vrouw, die eerder op 5 augustus 1996 een aanvraag om toelating als vluchteling indiende. Deze aanvraag werd op 24 december 1997 afgewezen, en het beroep tegen deze beslissing werd op 17 februari 1999 door de rechtbank ongegrond verklaard. Verzoekster heeft vervolgens een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij zij nieuwe feiten en omstandigheden aanvoert die volgens haar aanleiding zouden moeten geven voor een andere beslissing. De president van de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in haar nieuwe aanvraag niet voldoende nieuw gebleken feiten heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van haar asielaanvraag. De president oordeelt dat de overgelegde documenten, waaronder een brief van de Oekraïense ambassade en een arbeidsovereenkomst van de echtgenoot van verzoekster, niet relevant zijn voor de beoordeling van haar vluchtelingenstatus. De president wijst erop dat de situatie van de echtgenoot van verzoekster geen invloed heeft op de beoordeling van haar asielaanvraag, en dat verzoekster in plaats daarvan een reguliere aanvraag voor een verblijfsvergunning moet indienen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris van Justitie terecht heeft besloten om de uitzetting van verzoekster niet achterwege te laten. De president verklaart het bezwaar ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.