ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6170
Rechtbank 's-Gravenhage
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en voorlopige voorziening in het bestuursrecht
In deze zaak hebben verzoekers A en B, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.J.A. Baudouin, een verzoek ingediend om toelating als vluchteling in Nederland. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. Y. Kalden, heeft de aanvragen van verzoekers op 18 december 1999 afgewezen. De rechtbank, zitting houdende in de Vreemdelingenkamer, heeft op 5 januari 2000 mondeling uitspraak gedaan. De president van de rechtbank, mr. A.C.J. van Dooijeweert, heeft overwogen dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging hebben. Verzoekers hebben verklaard dat zij uit Azerbeidzjan zijn gevlucht vanwege etnische spanningen en geweld, maar de president concludeert dat hun situatie niet voldoet aan de criteria voor vluchtelingenstatus zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet. De president heeft ook de tegenstrijdigheid tussen verschillende ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken besproken, maar oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er een reëel vestigingsalternatief voor verzoekers is. De president heeft daarom besloten dat het belang van verzoekers zwaarder weegt dan de belangen van de verweerder bij het onthouden van schorsende werking. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op f 1420,-. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.