ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6173
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van de vrijheidsontneming van een vreemdeling na mislukte uitzetting
In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de rechtsgeldigheid van de vrijheidsontneming van een vreemdelinge centraal. De vreemdelinge, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo, was op 3 december 1999 in het Aanmeldcentrum Schiphol geplaatst op basis van de 7a maatregel van de Vreemdelingenwet. Op 19 december 1999 werd zij geprobeerd uit te zetten naar Rusland, maar de Russische autoriteiten weigerden haar toegang. Hierdoor keerde de vreemdelinge terug naar Nederland, wat leidde tot de vraag of de vrijheidsontneming na deze mislukte uitzetting nog steeds rechtmatig was.
De rechtbank oordeelde dat de poging tot verwijdering niet had geleid tot een daadwerkelijke uitreis van de vreemdelinge, waardoor de 7a maatregel haar geldigheid niet had verloren. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontneming na 19 december 1999 rechtmatig was, omdat de vreemdelinge niet uit de macht van de verweerder was geweest. De raadsman van de vreemdelinge had ook aangevoerd dat de 7a maatregel opgeheven moest worden vanwege een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig was, zolang er binnen vier weken na de aanvraag om toelating beslist zou worden.
De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelinge ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 18 februari 2000 door mr. R.H.M. Bruin, met mr. J. Kroon als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.